Een ondernemer moet in beginsel de geleidelijke waardeverminderingen van zijn bedrijfsmiddelen via afschrijvingen verwerken in zijn boekhouding. Vastgoed valt onder een fiscale afschrijvingsbeperking. Daardoor ontstaan weleens geschillen tussen ondernemers en de Belastingdienst over de vraag of bepaalde zaken aanhorigheden zijn of niet. Zelfstandige bedrijfsmiddelen kunnen ook aanhorigheden zijn.
Methoden van afschrijven
In de loop der tijd zijn binnen de bedrijfseconomie verschillende methoden van afschrijven ontwikkeld. De basisgedachte achter het afschrijven is dat de ondernemer het totaal van de aanschaffings- en voortbrengingskosten en de restwaarde in principe gedurende de economische levensduur ten laste van zijn winst brengt. De totale waardedaling wordt dus geleidelijk in aanmerking genomen. Hoe snel dat gaat, hangt af van de gehanteerde methode. De afschrijving is jaarlijks hetzelfde bedrag als de ondernemer de lineaire methode toepast. Maar de bedrijfseconomie kent ook degressieve en progressieve afschrijvingsmethoden waarbij de afschrijving in de loop der jaren afneemt respectievelijk toeneemt. Een voorbeeld van een degressieve afschrijvingsmethode is bijvoorbeeld het afschrijven tegen een vast percentage van de boekwaarde. In het laatste jaar moet het bedrijf dan wel een inhaalafschrijving toepassen om tot de restwaarde te komen. De annuïteitenmethode is een bekend voorbeeld van progressief afschrijven. Verder kunnen ondernemers de jaarlijkse afschrijving baseren op het gebruik van of productie door de desbetreffende bedrijfsmiddelen.
Fiscale afschrijving
Op grond van de fiscale wetgeving moeten ondernemers de fiscale afschrijving op hun bedrijfsmiddelen jaarlijks stellen op het deel van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat valt toe te rekenen aan het kalenderjaar. In principe bedraagt de jaarlijkse fiscale afschrijving maximaal:
- 10% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten als het goodwill betreft;
- 20% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten als het gaat om andere bedrijfsmiddelen waarop men mag afschrijven (afschrijving op grond is bijvoorbeeld niet toegestaan, omdat grond niet of zelden door gebruik in waarde daalt).
De voortbrengingskosten van immateriële activa zijn echter in het jaar van voortbrenging ineens af te schrijven.
Bodemwaarde
In principe mogen ondernemers op gebouwen alleen afschrijven voor zover de fiscale boelwaarde meer bedraagt dan de zogeheten bodemwaarde. De bodemwaarde is gelijk aan:
- 100% van de WOZ-waarde als het gebouw een beleggingsfunctie heeft. Dit is het geval als het gebouw is bestemd om voor minstens 70% ter beschikking te worden gesteld aan derden.
- 50% van de WOZ-waarde in andere gevallen (bedrijfsmatig gebruik).
Als een gebouw meer dan één eigenaar heeft, vindt een verdeling van de WOZ-waarde van het gebouw plaats over de mede-eigenaren naar rato van de mate van mede-eigendom.
Aanhorigheden
Als een bedrijfsmiddel een aanhorigheid is van een gebouw, behoort de waarde van dat bedrijfsmiddel tot de waarde van het gebouw. Daardoor valt de aanhorigheid samen met het gebouw onder de afschrijvingsbeperking voor gebouwen. Bedrijfsmiddelen vallen al snel onder het begrip aanhorigheid in het kader van de aftrekbeperking. Zie bijvoorbeeld: ‘Voor afschrijvingsbeperking geldt ruim begrip aanhorigheid’. En Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de omstandigheid dat een zaak kwalificeert als een zelfstandig bedrijfsmiddel, dit de kwalificatie als aanhorigheid niet uitsluit. Het hof oordeelde daarom dat de mestsilo, de kuilvoeropslag, de mestplaat en de erfverharding van een agrarisch ondernemer allemaal zelfstandige bedrijfsmiddelen maar tevens ook aanhorigheden waren. De ondernemer gebruikte al deze bedrijfsmiddelen voor zijn agrarische onderneming. De erfverharding verbond deze activa met de gebouwen. De ondernemer moest daarom bij het afschrijven over deze bedrijfsmiddelen ook rekening houden met de bodemwaarde.
Willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen
Als een gebouw kwalificeert als een milieubedrijfsmiddel, hoeft de ondernemer de bodemwaarde niet in aanmerking te nemen bij het berekenen van de fiscale afschrijving. Hij mag de aanschaf- en voortbrengingskosten van dat bedrijfsmiddel voor 75% willekeurig afschrijven.
Wet: art. 3.30, 3.30a en 3.31 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15 oktober 2018 (gepubliceerd 25 oktober 2018), ECLI:NL:GHARL:2019:8492
Geef een reactie