Het afgelopen jaar is de liquidatieverliesregeling van artikel 13d Wet VPB 1969 regelmatig in het nieuws geweest. In dit artikel komen twee arresten aan de orde, een goedkeuring en de voorgestelde wijzigingen van de liquidatieverliesregeling.
In beginsel zijn alle opbrengsten en kosten verkregen uit een deelneming onbelast door toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Op dit algemene beginsel maakt de liquidatieverliesregeling een uitzondering. Een verlies uit een deelneming is aftrekbaar na ontbinding van die deelneming. De B.V. die de deelneming houdt kan pas een liquidatieverlies in aanmerking nemen nadat de deelneming is ontbonden en de vereffening van het vermogen van die deelneming is voltooid. In de praktijk leidt dit ertoe dat een liquidatieverlies te plannen is door de vereffening van het vermogen van de deelneming te bespoedigen of juist uit te stellen.
Omschrijving liquidatieverlies
Het liquidatieverlies is het verschil tussen de liquidatie-uitkering(en) en de verkrijgingsprijs van de deelneming. Tot de liquidatie-uitkeringen behoren in ieder geval de ontvangen positieve voordelen uit de deelneming in het jaar van ontbinding en de vijf daaraan voorafgaande jaren en in de daaropvolgende jaren.
Liquidatie tussenhoudster
In het vierde lid van artikel 13d Wet VPB 1969 is een bepaling opgenomen in het geval een tussenhoudster wordt geliquideerd en tot het vermogen van die tussenhoudster een deelneming behoort. Als die deelneming van de tussenhoudster in waarde is gedaald gedurende de periode vanaf verkrijging van die deelneming door de tussenhoudster en het moment van ontbinden van de tussenhoudster, dan is een verlies slechts beperkt aftrekbaar. Als aftrekbaar liquidatieverlies komt dan in aanmerking de liquidatie-uitkering verminderd met de verkrijgingsprijs van de deelneming en verminderd met de voornoemde waardedaling. Bovendien is een liquidatieverlies van een tussenhoudster niet aftrekbaar, zolang de onderneming van de ontbonden B.V. binnen het concern wordt voortgezet. Pas als de onderneming wordt gestaakt of aan derden wordt overgedragen, kan de liquidatieverliesregeling worden toegepast.
Liquidatie van een dochtermaatschappij in een FE
Als de ontbonden deelneming een dochtermaatschappij in een fiscale eenheid is, geldt na ontvoeging voor de waardering van de deelneming dat de gehanteerde boekwaarde relevant is. Tot 2018 gold dat het aftrekbare liquidatie verlies het verschil was tussen de boekwaarde (verkrijgingsprijs, opgeofferd bedrag) van de deelneming verminderd met de ontvangen liquidatie-uitkeringen. Sinds 1 januari 2018 geldt het bovenstaande nog steeds, tenzij de werkelijke waarde in het economische verkeer van die dochtermaatschappij/deelneming lager is, dan geldt die lagere waarde als boekwaarde. Het gaat om de waarde op het moment dat de dochtermaatschappij wordt ontvoegd. In dat geval is het liquidatieverlies dus de ontvangen liquidatie-uitkeringen verminderd met de waarde in het economische verkeer van de dochtermaatschappij/deelneming ten tijde van de ontvoeging.
Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1791
In dit arrest beslist de Hoge Raad dat de wetgever bij het bepalen van het liquidatieverlies heeft gewild om uit te gaan van de boekwaarde van de deelneming en niet de waarde in het economische verkeer. Uitgebreider over dit arrest, zie ‘HR: grammaticale uitleg liquidatieverliesregeling’ Let wel, vanaf 2018 heeft de wetgever de liquidatieverliesregeling op dit punt aangepast. Zou bovenstaande casus zich vanaf 2018 hebben afgespeeld, dan zou het aftrekbare liquidatieverlies nihil zijn geweest.
Hoge Raad 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:886
De Hoge Raad oordeelt in het arrest van 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:886, dat voor de beoordeling van de niet-voortzettingseis de situatie op het moment van vereffening van de deelneming relevant is. Zie over dit arrest uitgebreider: ‘Fiscus moet na vereffening toetsen op staking onderneming’.
Besluit deelnemingsvrijstelling van 13 februari 2019
In het recente besluit over de deelnemingsvrijstelling zijn ook ten aanzien van de liquidatieverliesregeling in paragraaf 5 van het besluit goedkeuringen en standpunten opgenomen. Enkele opvallende standpunten en goedkeuringen zijn:
-
De staatssecretaris stelt in lijn met het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 7 juni 2019 dat bij gewijzigde wetgeving de wettekst van toepassing is die geldt op het moment dat de vereffening van het ontbonden lichaam volledig is voltooid.
-
Verder verruimt de staatssecretaris het begrip liquidatie. Niet alleen een formele ontbinding en vereffening is een liquidatie, maar ook bijvoorbeeld de situatie dat een dochtermaatschappij haar activiteiten niet meer kan uitoefenen vanwege politieke redenen of bij nationalisatie van de dochtermaatschappij. In andere gevallen waarin een belanghebbende meent dat er sprake is van situatie die overeenkomt met liquidatie, kan een belanghebbende een beroep op de hardheidsclausule doen.
-
Uitgifte van bonusaandelen heeft geen invloed op de verkrijgingsprijs van de deelneming.
-
In paragraaf 5.4 verduidelijkt de staatssecretaris de werking van artikel 13d vierde lid Wet VPB 1969. Bij een langdurige liquidatie mag een belanghebbende onder voorwaarden het liquidatieverlies nemen in het achtste jaar volgend op het jaar waarin de dochter het besluit tot liquidatie heeft genomen of failliet is verklaard.
-
Bij een vereenvoudigde ontbindingsprocedure, zoals de Engelse strike-offprocedure, kan een belanghebbende onder voorwaarden een beroep doen op de hardheidsclausule. De staatssecretaris ziet zo’n vereenvoudigde ontbindingsprocedure als liquidatie en vereffening.
-
Het onderdeel toetsmoment verbondenheid (pararaaf 5.11.2.3) heeft zijn belang verloren door het hierboven genoemde arrest van 7 juni 2019.
Internetconsultatie wijziging artikel 13d Wet VPB 1969
Er is een internetconsultatie geweest over het concept wetsvoorstel om de liquidatieregeling in de vennootschapsbelasting te wijzigen, officieel Wet aanpassing liquidatie- en stakingsverliesregeling in de vennootschapsbelasting. De belangrijkste voorstellen om de liquidatieverliesregeling aan te passen zijn:
-
Voor toepassing van de liquidatieverliesregeling moet sprake zijn van een kwalificerend belang van de moedervennootschap in de dochtervennootschap. Voorgesteld wordt dit kwalificerend belang te stellen op 25% of meer.
-
De indieners van het wetsvoorstel wensen verder de werking van de liquidatieverliesregeling verder te beperken tot vennootschappen gevestigd in EU/EER-vennootschappen.
-
Voorts willen de indieners paal en perk stellen aan de mogelijkheden tot planning. Op dit moment kunnen moedervennootschappen het moment van verlies plannen door eventueel te wachten met vereffening. De indieners willen het moment van verliesneming nu uiterlijk stellen op drie jaar na liquidatie. Er komt een tegenbewijsregeling voor de situatie dat er zakelijke redenen zijn om de vereffening pas drie jaar na liquidatie te laten plaatsvinden.
Meer informatie:
PE-Pitstop Liquidatieverliesregeling
Dinsdag 12 november 2019 verzorgt mr. Kristel Tijsterman een PE-Pitstop over de liquidatieverliesregeling. > Meer informatie en aanmelden
Geef een reactie