De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met daarin verschillende standpunten over de deelnemingsvrijstelling en de deelnemingsverrekening geactualiseerd. Zo stelt hij twee nieuwe voorwaarden aan de toepassing van de liquidatieverliesregeling bij een vereenvoudigde ontbindingsprocedure.
Verliezen uit een deelneming zijn normaal gesproken niet aftrekbaar voor de holding. Resultaten uit een deelneming vallen immers in principe onder de deelnemingsvrijstelling. Maar een verlies dat voortvloeit uit de ontbinding van het lichaam waarin de holding een deelneming houdt, is onder voorwaarden wel aftrekbaar. Zo’n liquidatieverlies is pas aftrekbaar als de vereffening heeft plaatsgevonden. Maar onder sommige buitenlandse rechtssystemen is het mogelijk om een lichaam volgens een vereenvoudigde procedure te ontbinden. Een formeel vereffeningstraject blijft dan achterwege. Bovendien kan onder voorwaarden het lichaam weer herleven. De staatssecretaris van Financiën keurt goed dat een vereenvoudigde ontbindingsprocedure kwalificeert als een ontbinding en vereffening als:
- het lichaam geen schulden aan derden heeft openstaan;
- bij een herleving van het lichaam de holding de inspecteur hierover direct informeert; en
- de holding het liquidatieverlies terugneemt in het jaar waarin het lichaam herleeft.
Nieuwe voorwaarden goedkeuring
In een geactualiseerd besluit van de staatssecretaris van Financiën zijn de volgende twee nieuwe voorwaarden aan de goedkeuring toegevoegd:
- de vereenvoudigde ontbindingsprocedure moet zijn voltooid; en
- de holding moet een bewijs van voltooiing van de vereenvoudigde ontbindingsprocedure overleggen aan de fiscus. De staatssecretaris noemt als voorbeeld een ‘notification of dissolution’.
Deelnemingsvrijstelling op voordeel uit optierechten
Daarnaast herformuleert de staatssecretaris onder welke voorwaarden voordelen uit optierechten op aandelen onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Daartoe is vereist dat:
- de aandelen op zichzelf beschouwd na de uitoefening van het optierecht als een deelneming zouden kwalificeren;
- de aandelen waarop het optierecht betrekking heeft bij een calloptie of putoptie in het bezit zijn van de optieschrijver respectievelijk de optiehouder; en
- bij laatstgenoemde partij tot een deelneming behoren.
Het bovenstaande vloeit voort uit de rechtspraak, waaronder het zogeheten Falconsarrest (Hoge Raad 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8488).
Aflopende deelneming en Falconsarrest
Het Falconsarrest betekent volgens de staatssecretaris echter niet dat de fiscus kwalificerende optierechten zelf ook als een deelneming aanmerkt. Dit werkt door naar de regeling voor aflopende deelnemingen. Deze regeling houdt in dat de voordelen uit een belang nog maximaal drie jaren onder de deelnemingsvrijstelling vallen nadat het belang onder de 5% is gezakt. De regeling geldt alleen als de holding dit belang minstens een jaar aanhield en het belang gedurende die tijd steeds recht gaf op de deelnemingsvrijstelling. De regeling voor aflopende deelnemingen geldt niet voor een optierecht op aandelen als dit optierecht bij uitoefening niet langer tot het verkrijgen van een deelneming leidt.
Geen aflopende deelneming bij meesleep- en meetrekregeling
Daarnaast benadrukt de staatssecretaris dat wat hem betreft de regeling voor aflopende deelnemingen niet ziet op de meesleepregeling en de meetrekregeling. Stel bijvoorbeeld dat een holding gedurende minstens een jaar een belang houdt in een lichaam van 10%. Daarnaast verstrekt de holding aan dat lichaam een lening die fungeert als eigen vermogen. De holding past dan de deelnemingsvrijstelling toe op zowel de dividenduitkeringen van dat lichaam als de ontvangen interest op de lening. Zakt het belang onder de 5%, dan kunnen de dividenden nog maximaal drie jaren onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Maar de rente is gewoon belast.
Wet: art. 13 en 13d, elfde lid Wet Vpb 1969
Meer informatie: Staatscourant 8 maart 2019, nr. 2019/9603
Geef een reactie