Een bv die langer dan 10% van het boekjaar geen activiteiten verricht, krijgt niet te maken met de beperking van de verliesverrekening die geldt voor houdster- en financieringsmaatschappijen.
Verliesverrekening bij holding
Hoewel de resultaten uit een deelneming dankzij de deelnemingsvrijstelling onbelast zijn bij de moedermaatschappij, mag deze moeder de kosten voor het aanhouden van de deelneming wel aftrekken. Een bv waarvan de activiteiten bijna volledig bestaan uit het aanhouden van deelnemingen lijdt daarom vaak verliezen. De regering wil niet dat deze verliezen worden verrekend met winsten uit gewone ondernemingsactiviteiten. Daarom geldt de volgende beperking: als gedurende minstens 90% van het boekjaar de activiteiten van een bv voor minstens 90% bestaan uit het aanhouden van deelnemingen of het financieren van verbonden lichamen, merkt de fiscus de bv aan als een houdster- of financieringsmaatschappij. Een bv mag een verlies uit een boekjaar waarin zij kwalificeert als een houdster- of financieringsmaatschappij alleen verrekenen met de winst uit een boekjaar waarin zij ook kwalificeert als een houdster- of financieringsmaatschappij. Bovendien mag het saldo van de vorderingen op minus de schulden aan verbonden lichamen in het jaar waarin de bv winst behaalt niet hoger zijn dan dit saldo aan het einde van het jaar waarin de bv verlies lijdt.
Geen activiteiten
De vraag is vervolgens wat er gebeurt als een bv gedurende meer dan 10% van het boekjaar geen activiteiten verricht, maar in de rest van het boekjaar (bijna) uitsluitend houdster- of financieringsactiviteiten verricht. Mag de inspecteur stellen dat de bv in de niet-actieve periode ook een houdster- of financieringsmaatschappij is, zodat hij de verliesverrekening kan beperken? Of zorgt de periode van non-activiteit er juist voor dat de bv niet als houdster- of financieringsmaatschappij kwalificeert? Rechtbank Haarlem heeft het antwoord gegeven.
Aankoop deelneming
In deze zaak had een bv op 22 mei 2009 5% van de aandelen in een ander lichaam gekocht. Dit aandelenbelang kwalificeerde dus als een deelneming. De bv hanteerde een boekjaar van 1 januari tot en met 31 december. In dat boekjaar had zij geen andere activiteiten verricht dan het aanhouden van de deelneming. De bv leed in 2009 een verlies, dat voortvloeide uit de kosten voor de houdsteractiviteiten. De bv stelde dat zij niet te maken had met de beperking van de verliesverrekening voor houdster- of financieringsmaatschappijen, omdat de periode waarin zij de deelneming hield minder dan 90% van het boekjaar was. De Belastingdienst rekende de periode van 1 januari 2009 tot 22 mei 2009 ook tot de periode waarin de bv houdsteractiviteiten verrichtte.
Grammaticale uitleg
De rechtbank maakt de inspecteur duidelijk dat hij de regeling grammaticaal moest uitleggen. Verricht een bv een deel van het boekjaar geen activiteiten, dan verricht zij evenmin houdsteractiviteiten. Omdat in deze zaak de periode van non-activiteit langer duurde dan 10% van het boekjaar, kwalificeerde de bv niet als een houdster- of financieringsmaatschappij. De fiscus mocht daarom de verliesverrekening niet beperken.
Wet: artikel 20, vierde lid Wet Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Haarlem, 2 december 2011, LJN: BU6862
Geef een reactie