Als de pensioenopbouw is gebaseerd op een eindloonstelsel geldt een bijzondere regeling voor salarisverhogingen vlak voordat men met pensioen gaat. Dit kan ertoe leiden dat een pensioenaanspraak onzuiver wordt en de toekomstige pensionado te maken krijgt met een aanzienlijke belastingaanslag, verhoogd met revisierente.
Pensioentoezegging van vóór 1 juni 1999
In een zaak voor Rechtbank Haarlem kreeg een directeur-grootaandeelhouder (dga) van een bv hiermee te maken. Het ging in dit geval om een pensioentoezegging uit 1993. Dit is van belang, omdat de Wet op de loonbelasting tot 1 juni 1999 voorschreef dat een pensioen niet hoger mocht zijn dan naar maatschappelijke opvattingen als redelijk werd beschouwd, rekening houdend met de diensttijd en de beloning. Op grond van een overgangsbepaling bleef deze regel van kracht op pensioentoezeggingen van vóór 1 juni 1999, zoals die van de dga.
Bovenmatige loonsverhoging…
Sinds 1 juni 1999 geldt nog een andere bepaling die van belang is voor de pensioenopbouw. Deze bepaling staat niet in de wet maar in het uitvoeringsbesluit. Daarin staat dat pensioenopbouw volgens een eindloonstelsel over salarisstijgingen binnen vijf jaar voor de ingangsdatum van het pensioen alleen is toegestaan tot 2% boven de gemiddelde loonstijging van de cao-lonen. Loonsverhogingen bij gangbare functiewijzigingen en leeftijdsperiodieken tellen in ieder geval wel mee voor de pensioenopbouw, ook al bedragen deze meer dan 2%. Het salaris van de dga in deze zaak steeg eind 2002 van circa € 45.000 naar € 160.000. De pensioendatum was 1 september 2006, dus de salarisverhoging had binnen de vijfjaarstermijn plaatsgevonden.
… was naar maatschappelijke opvatting niet redelijk
Volgens de rechtbank is de bepaling in het uitvoeringsbesluit niet rechtstreeks van toepassing op de pensioenregeling van de dga, aangezien die dateerde van vóór 1 juni 1999. Maar ook vóór de invoering van deze bepaling werd een verviervoudiging van het salaris naar maatschappelijke opvattingen niet als redelijk beschouwd. Door de salarisstijging volledig mee te nemen in de pensioenopbouw was de pensioenregeling in 2002 onzuiver geworden. De Belastingdienst had de pensioenaanspraak daarom terecht als loon uit vroegere dienstbetrekking belast. Het ging in dit geval om een bedrag van ruim € 2,3 miljoen.
Revisierente was onterecht
Naast de naheffingsaanslag bracht de Belastingdienst ook een bedrag van € 473.500 aan revisierente in rekening. De revisierente bedraagt 20% en is onder andere verschuldigd wanneer een pensioenaanspraak belast is omdat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor onbelaste opbouw. Deze bepaling is ingevoerd per 1 januari 2001 en heeft directe werking gekregen. Dit houdt in dat zij ook van toepassing is op al bestaande pensioenaanspraken die na 2001 onzuiver worden. Maar volgens de rechtbank gaat de directe werking niet zover dat ook revisierente mag worden berekend over pensioenaanspraken die zijn belast op grond van de overgangsbepaling van 1999. De Belastingdienst had in dit geval dus geen beschikking revisierente mogen afgeven.
Wet: artikel 11, lid 3, aanhef en onderdeel b (oud) en 38b Wet LB; artikel 30i AWR
Meer informatie: Rechtbank Haarlem, 12 augustus 2011 (gepubliceerd 30 augustus 2011), LJN: BR6254
Geef een reactie