Overheidsinstanties kunnen onderling gegevens inwisselen over Nederlandse burgers. Daarbij zijn zij wel gebonden aan strenge regels en wettelijke voorschriften. De Belastingdienst kan daardoor niet zomaar informatie verstrekken aan bijvoorbeeld de politie.
Persoonsgegevens
De medewerkers van de Belastingdienst krijgen uit hoofde van hun werkzaamheden nogal wat persoonlijke informatie van de belastingplichtigen te zien. Met deze informatie moeten zij zorgvuldig omspringen. In beginsel is de Belastingdienst gebonden aan een geheimhoudingsplicht. Hierdoor mag niemand gegevens over de persoon of zaken van een ander die hij komt te weten bij het uitvoeren van de belastingwet verder bekend maken dan nodig is voor de uitvoering (inclusief invordering) van de belastingwetten.
Uitzondering geheimhoudingsplicht
De genoemde geheimhoudingsplicht geldt niet als:
- een wettelijk voorschrift de medewerker verplicht de gegevens bekend te maken. Een voorbeeld hiervan is het vorderingsrecht van de officier van justitie;
- bij ministeriële regeling is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan (bijvoorbeeld de AIVD); of
- het gaat om het bekend maken van gegevens aan degene op wie deze gegevens betrekking hebben, echter voor zover deze gegevens door of namens deze persoon zijn verstrekt.
Bovendien kan de minister van Financiën ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht. In antwoord op Kamervragen hebben de minister van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Financiën uitgelegd dat de convenanten die eerder dit jaar waren afgesloten met de AIVD en de politie onder de uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht vielen.
ANPR-camera’s
Een paar Kamerleden hebben diverse vragen gesteld over het verstrekken door de fiscus van gegevens die zijn verkregen via de Automatic NumberPlate Recognition-camera’s (ANPR-camera’s) aan de politie. De minister en de staatssecretaris wezen erop dat de Belastingdienst medegebruik maakt van de politiecamera’s om foto’s te maken. De beelden die de fiscus maakt worden direct en zonder opslag in een politieomgeving gezonden naar de Belastingdienst. Daarbij slaat de fiscus alleen fiscaal relevante informatie op. De fiscus bewaart überhaupt geen gegevens speciaal voor andere overheidsinstanties. De informatie moet ook van belang zijn voor de convenantpartners, wil de Belastingdienst hen deze informatie verstrekken. Bovendien is informatieverstrekking slechts toegestaan voor zover nodig voor het gezamenlijk optreden binnen de samenwerkingsverbanden. Overigens is het niet de politie, maar de officier van justitie die onder voorwaarden gegevens kan vorderen van de Belastingdienst.
Toetsing en toezicht
Voordat persoonsgegevens kunnen worden verwerkt, moet de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking toetsen of is voldaan aan waarborgen als noodzakelijkheid en proportionaliteit. Daarnaast moet een overheidsinstantie zich realiseren dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP) toezicht houdt op de handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De verplichtingen uit hoofde van de Wbp bij het verwerken van persoonsgegevens gelden namelijk ook voor de fiscus. Het CBP kan als toezichthouder proactief optreden of achteraf controleren naar aanleiding van klachten van burgers.
Inwinnen van gegevens door fiscus
De Kamerleden vroegen ook of de fiscus per individueel geval vaststelt of sprake is van noodzakelijke gegevensinwinning. De bewindslieden antwoordden als volgt. De inspecteur maakt bij de behandeling van een bepaald dossier een afweging over de noodzaak om gegevens in te winnen bij derden, inclusief andere overheidsinstanties. Op basis van deze gegevens neemt hij een beschikking, waarin hij zijn beslissing moet motiveren met verwijzing naar de ingewonnen en gebruikte gegevens en stukken. Hierdoor kan de rechter de afweging van de inspecteur toetsen als de belanghebbende in beroep gaat tegen deze beschikking.
Verzuimvorm bij inwisseling van gegevens
De bewindslieden stelden eveneens dat de uitwisseling van gegevens de rechtspositie van burgers ongewijzigd laat. Blijkt dat de overheid bij het voorbereidend onderzoek een niet te herstellen vormverzuim heeft begaan, waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, dan kan de rechter bepalen dat:
- de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim zal worden verlaagd als hierdoor het nadeel, dat is veroorzaakt door het verzuim, is te compenseren;
- de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit; of
- dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is als door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die voldoet aan de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Bij de toepassing van deze bepaling houdt de rechter rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Uitvoeringsregeling: artikel 43c Uitv.reg. AWR
Meer informatie: ministerie van Financiën, 21 november 2014, DGB/2014/6042 en DGB/2014/6097
Geef een reactie