Bv’s moeten informele kapitaalstortingen uit hun winst elimineren. Daarbij kan pas sprake zijn van een informeel kapitaal als de aandeelhouder vermogen inbrengt in die bv op grond van aandeelhoudersmotieven. Hiervan is geen sprake als de waarde van een vordering op een derde stijgt door een zakelijke garantstelling door een zustermaatschappij.
Elimineren uit de winst bv
De herkenning van een formele of informele kapitaalstorting is van belang bij de fiscale winstberekening. Bij de vermogensvergelijking moet men namelijk kapitaalstortingen niet tot de winst van de bv rekenen. Dit geldt trouwens ook voor IB-ondernemingen, al spreekt men daar eerder van privéstortingen.
Geen aftrek voor aandeelhouder
Het doen van een kapitaalstorting leidt in beginsel evenmin tot aftrek bij de aandeelhouder die deze storting doet. Een aanmerkelijkbelanghouder mag wel de verkrijgingsprijs van zijn aanmerkelijk belang verhogen met het bedrag van de storting. Bij een latere vervreemding is zijn fiscale winst dus lager. Een holding die een kapitaalstorting doet, mag de verkrijgingsprijs van het belang ook vergroten. Is sprake van een deelneming, dan spreekt men vaak van de opgeofferde waarde. Het resultaat uit een deelneming valt in beginsel onder de deelnemingsvrijstelling. Bij liquidatie van de deelneming kan de holding wel een verlies aftrekken. In deze situatie kan de informele kapitaalstorting het aftrekbare liquidatieverlies vergroten.
Vormen
Kapitaalstortingen kunnen vele vormen aannemen. Een veel gemaakt onderscheid is tussen de formele kapitaalstorting en de informele kapitaalstortingen. De formele kapitaalstorting vindt bijvoorbeeld plaats bij de oprichting van een bv. Informele kapitaalstortingen bestaan vaak uit allerlei bevoordelingen van de bv door de aandeelhouder. Bijvoorbeeld door een te lage vergoeding in rekening brengen voor bepaalde leveringen of diensten.
Vermogensverschuiving
Hierbij is van belang dat pas sprake kan zijn van een informele kapitaalstorting als vermogen (fictief) verschuift van de aandeelhouder naar de bv. Deze vermogensverschuiving moet bovendien plaatsvinden op grond van aandeelhoudersmotieven.
Waardestijging vordering
Een bv probeerde de heffing over een waardestijging van vorderingen te voorkomen door te stellen dat sprake was van een informele kapitaalstorting. Wat was nu het geval? Deze bv behoorde samen met haar twee dochtermaatschappijen tot een fiscale eenheid. De aandelen in de bv zelf waren in handen van een Japans bedrijf, dat ook een Amerikaanse Incorporation (Inc) bezat. Via haar dochtermaatschappij had de bv in totaal ongeveer 8,7 miljoen aan handelsvorderingen op een Spaanse distributeur. Vanwege de slechte financiële positie van de distributeur paste de bv een forse afwaardering toe op deze vorderingen. Naderhand besloot het Japanse bedrijf dat zijn Inc alle aandelen in de distributeur moest verwerven en garant moest staan voor de vorderingen van de bv. Hierdoor werden deze vorderingen weer volwaardig.
Zakelijk handelen
De bv meende dat de Inc met de garantstelling een verkapte dividenduitkering had gedaan aan de Japanse moedermaatschappij. Deze zou vervolgens informeel kapitaal hebben gestort in de bv. Rechtbank Den Haag vond dat hier geen sprake was van een vermogensverschuiving van het Japanse bedrijf naar de bv. De enkele garantstelling van de Inc vormde geen informele kapitaalstorting. Bovendien had de garantstelling betrekking op het nakomen van zakelijke verplichtingen van de distributeur. De bv had haar vorderingen op de distributeur immers verkregen in de bedrijfsvoering. De afwaardering van de vorderingen moesten daarom gewoon worden teruggenomen.
Wet: artikel 4.21 IB 2001 en artikel 13d Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 13 maart 2014 (gepubliceerd 23 mei 2014), ECLI:NL:RBDHA:2014:3296
Geef een reactie