In beginsel heft de fiscus motorrijtuigenbelasting (MRB) na over een tijdvak van een jaar als men een auto zonder Nederlands kenteken gebruikt op de openbare weg en geen of te weinig MRB betaalt. Als de chauffeur zijn rijbewijs in deze periode heeft gehaald, vindt geen naheffing plaats over de periode vóór het halen van dit rijbewijs.
Belastbaar feit
Wie met een motorrijtuig gebruik maakt van de openbare weg in Nederland, is in principe verplicht om MRB te betalen. Motorrijtuigen zijn rij- of voertuigen die met (uitsluitend) mechanische kracht worden voortgedreven anders dan per spoor. De wet stelt nadrukkelijk dat personenauto’s rijtuigen zijn, terwijl bromfietsen geen rijtuigen zijn voor toepassing van de MRB. Voor bepaalde motorrijtuigen geldt een vrijstelling van MRB. Vaak zal het dan gaan om motorrijtuigen die dienen voor specifiek gebruik, bijvoorbeeld voor ziekenvervoer. Een andere vrijstelling ziet op motorrijtuigen die minstens veertig jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen. Aan deze vrijstelling is overigens in het geval van vrachtauto’s en autobussen de voorwaarde verbonden dat deze niet-bedrijfsmatig worden gebruikt.
Wie betaalt de MRB?
De MRB wordt in principe over ieder tijdvak van drie maanden geheven van de houder van het motorrijtuig. De wet definieert de houder van een motorvoertuig als degene:
- op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister;
- die feitelijk de beschikking heeft over een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven;
- die feitelijk beschikt over een motorrijtuig in Nederland dat in het buitenland is geregistreerd.
egin belastingplicht
Vaak zal degene die met zijn motorrijtuig gebruik maakt van de Nederlandse openbare weg dit voertuig hebben ingeschreven in het Nederlands kentekenregister. In dat geval begint het heffingstijdvak voor de MRB vanaf de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling. Als de houder van het motorrijtuig geen kenteken heeft opgegeven, begint het tijdvak met ingang van de dag waarop het gebruik van de weg in Nederland is aangevangen. In beide situaties geldt dat het eerste heffingstijdvak na drie maanden wordt opgevolgd door het volgende heffingstijdvak. Tenminste, als de houder nog steeds belastingplichtig is voor de MRB.
Naheffing
Soms constateert de Belastingdienst dat men van de Nederlandse openbare weg gebruik maakt met een motorrijtuig, waarvoor geen (Nederlands) kenteken is opgegeven. Als de MRB vanwege dit gebruik niet of niet volledig is betaald, zal de inspecteur de kentekenhouder van dit motorrijtuig een naheffingsaanslag MRB opleggen. Bovendien gaat de fiscus dan in beginsel ervan uit dat het voertuig in de twaalf maanden vóór de dag waarop het gebruik is geconstateerd, ook al werd gebruikt. De kentekenhouder moet dan dus meteen over een jaar MRB betalen. Hierbij is wel tegenbewijs mogelijk. Weet degene van wie het gebruik op de weg is geconstateerd aan te tonen dat hij niet over het hele naheffingstijdvak over het voertuig beschikte? Dan moet de inspecteur de naheffing over de periode van niet-beschikken achterwege laten.
Geen rijbewijs
Zo was de Belastingdienst in een zaak voor Rechtbank Gelderland erachter gekomen dat een man met zijn auto op 15 september 2016 op de Nederlandse weg had gereden. De auto had een Frans kenteken en de man had geen aangifte MRB gedaan. De inspecteur mocht dus naheffen. Het naheffingstijdvak bleef echter beperkt tot 26 januari 2016 tot en met 14 september 2016. De man had namelijk pas op 26 januari 2016 zijn rijbewijs gekregen. Het was daarom aannemelijk dat hij niet eerder in Nederland op de openbare weg had gereden.
Schorsing
Het is ook mogelijk om schorsing voor een kenteken aan te vragen. De kentekenhouder mag gedurende de schorsing geen gebruik maken van het geschorste motorrijtuig. Hij hoeft dan ook geen MRB te betalen over deze periode, tenzij de schorsing korter dan een maand duurt. Als de inspecteur merkt dat een motorrijtuig met een geschorst kenteken toch wordt gebruikt, zal hij de kentekenhouder een naheffingsaanslag MRB opleggen.
Wet: artikelen 6, 7, eerste lid, onderdeel c, 19, 34 en 72, eerste lid, onderdeel b Wet MRB 1994
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 5 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3
Geef een reactie