Bij een huwelijk is een beperkte gemeenschap van goederen aangegaan die bestaat uit een bankrekening met daarop een door de man ingebracht kapitaal van € 10 miljoen. Bovendien spreken de man en vrouw af dat beiden telkens het recht hebben gelijke bedragen op te nemen. Volgens Rechtbank Gelderland is er geen sprake van een schenking.
In 2008 traden een man en een vrouw in het huwelijk. De man had een vermogen van € 150 miljoen, de vrouw bezat ‘slechts’ € 1 miljoen. Zij sloten daarbij van de algehele gemeenschap van goederen uit alle tegenwoordige en toekomstige goederen van ieder van de echtgenoten, behalve een bank- en effectenrekening op gezamenlijke naam. De man stortte na het huwelijk in 2008 een bedrag van € 10 miljoen op deze gezamenlijke rekening. De man en de vrouw hadden de afspraak gemaakt dat ieder van hen een gelijk bedrag van de rekening op konden nemen. Als echtgenoot een bepaald bedrag opnam, dan had de andere echtgenoot ook het recht om dat bedrag op te nemen. In 2012 nam de man € 600.000 op en voordat de vrouw dit bedrag ook kon opnemen overleed de man. De erfgenamen van de man en de vrouw sloten daarop een vaststellingsovereenkomst waarin zij overeenkwamen dat de nalatenschap van de erflater een vergoedingsschuld had aan de beperkte gemeenschap van € 600.000. De Belastingdienst legde over 2008 een navorderingsaanslag recht van schenking op.
In geschil bij Rechtbank Gelderland is of in 2008 sprake is geweest van een schenking van de man aan de vrouw.
Standpunt Belastingdienst
Vanaf het sluiten van het huwelijk had de vrouw recht op € 5 miljoen (de helft van € 10 miljoen). Hierover bestond geen onzekerheid meer. De situatie is te vergelijken met de situatie dat een pand in een beperkte gemeenschap komt. Als iemand de helft van een pand om niet overdraagt aan een ander, is dat een schenking. Het maakt daarbij niet uit als die ander de echtgenoot is. Het blijft ook een schenking als dit door huwelijksvoorwaarden gebeurt. Door het huwelijk is de man verarmd met € 5 miljoen. Als de man namelijk meer dan € 5 miljoen zou opnemen, ontstaat een vorderingsrecht van de vrouw op de man. De vrouw is verrijkt met € 5 miljoen omdat zij hoe dan ook recht op € 5 miljoen zou hebben.
Standpunt rechtbank
De rechtbank benadrukt het belang van twee arresten van de Hoge Raad om te beoordelen of bij het aangaan van een huwelijk sprake is van een schenking. Het gaat om de arresten van de Hoge Raad van 28 januari 1959, ECLI:NL:HR:1959:AY1786 en van 17 maart 1971, ECLI:NL:HR:1971:AX5018. In beide arresten werd het huwelijksvermogensregime gewijzigd in de algehele wettelijke gemeenschap van goederen. In die situatie is geen sprake van schenking. Door wijziging van het huwelijksvermogensregime ontstaat een gezamenlijke eigendom waarbij partijen zich moeten houden aan de regels voor een huwelijksgemeenschap en de ‘bevoordeelde’ echtgenoot kan niet zomaar zonder medewerking van de andere echtgenoot de huwelijksgemeenschap beëindigen. Zolang de gemeenschap niet is beëindigd kan de echtgenoot/bevoordeelde niet over een aan die echtgenoot afzonderlijk toekomend vermogensbestanddeel beschikken. Daarbij is tevens geen sprake van een voltooide waardeverschuiving, omdat ook toekomstige baten en lasten tot de gemeenschap behoren.
Op grond van de akte van huwelijkse voorwaarden kan niet worden geconcludeerd dat er een schenking is. Het openen van een en/of-rekening is niet voldoende voor de conclusie dat er een schenking is. Niet doorslaggevend hierbij is dat de vrouw in beginsel over de rekening kon beschikken als een haar afzonderlijk toekomend vermogensbestanddeel. Bij een gemeenschap van een bankrekening is er geen sprake van een voltooide waardeverschuiving, omdat ook toekomstige baten en lasten tot de gemeenschap behoren en dus bij het huwelijk niet kan worden vastgesteld of en tot welk bedrag bij de opheffing van de gemeenschap aanspraken op enig vermogen bestaan.
Conclusie van de rechtbank is dat er geen schenking is. Er moet een voltooide vermogensverschuiving zijn en dat is niet aan de orde. De vrouw had niet de vrije beschikking over het vermogen of ‘haar’ helft daarvan. Nam een van de echtgenoten geld op, dan mocht de ander eenzelfde bedrag opnemen.
Commentaar
Mr. Frits van der Kamp ‘Het huwelijk tóch een heilig huisje voor de schenkbelasting? Ad fundum!’ op Linkedin is het niet eens met de uitkomst van deze uitspraak. Beiden hebben recht op de bij aanvang ongelijk aangebrachte € 11 miljoen. Dan levert dat in ieder geval een vermogensrechtelijke verschuiving op, gezien de feitelijke toelichting dat beiden het saldo kennelijk toekomt. Die vermogensrechtelijke verschuiving vormt dan een schenking.
De inspecteur maakte nog een vergelijking met de beperkte gemeenschap van een pand. In het besluit van 5 juli 2010, nr. DGB2010/872M, stcrt. 2010, 10783, in onderdeel 3.2 geeft de staatssecretaris het voorbeeld dat een partner een pand inbrengt en de andere partner niets inbrengt. Door de wijziging (aangaan) van het goederenregime zijn beiden (ieder voor de helft) gerechtigd tot dat pand. De vermogensverschuiving is dan voltooid en bepaalbaar. De partner die het pand heeft ingebracht, schenkt aan zijn partner de helft van de waarde van het pand. Partners kunnen nog onder een schenking uitkomen door aan te tonen dat de inbrengende partner heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis. Hoewel de inspecteur dit niet met zoveel woorden heeft gezegd, lijkt het voor de hand te liggen dat hij met de vergelijking van de effectenrekening met een pand, heeft willen verwijzen naar het besluit van 5 juli 2010.
Voornoemd besluit van 5 juli 2010 is vervangen door het besluit van 29 maart 2018, nr. 2018-45958, stcrt. 2018, 18050. Daarbij is onderdeel 3.2 hernummerd tot onderdeel 3.4.
Ik ben het met Van der Kamp eens dat hier toch wel sprake is van een vermogensrechtelijke verschuiving. De man kon nooit meer zijn ingebrachte geld opnemen. Mij lijkt dan dat de vermogensverschuiving definitief is. Telkens als hij geld opnam, kreeg zijn echtgenote ook het recht om een gelijk bedrag op te nemen. Op die manier kon de man nooit meer dan € 5 miljoen van zijn ingebrachte vermogen opnemen. Zou hij meer opnemen, dan zou zijn vrouw een vorderingsrecht op zijn privévermogen krijgen voor het meerdere. Daarom is er in mijn optiek wel degelijk sprake van een voltooide vermogensverschuiving.
Uit telefonisch ingewonnen informatie bij Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat de Belastingdienst hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland. Wordt vervolgd dus!
Wet: art. 1 SW 1956
Besluiten: Besluit van 5 juli 2010, nr. DGB2010/872M, Stcrt. 2010, 10783 en 29 maart 2018, nr. 2018-45958, Stcrt. 2018, 18050
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 20 september 2018 (gepubliceerd op 10 december 2018), ECLI:NL:RBGEL:2018:4043
Geef een reactie