Het geven van gelegenheid tot parkeren is meestal onderworpen aan het hoge btw-tarief. Toch oordelen rechters soms ook dat het lage btw-tarief van toepassing is.
Er is de laatste jaren een aantal uitspraken verschenen van rechtbanken en hoven over de vraag of het hoge of lage tarief voor de omzetbelasting geldt voor attractieparken voor de parkeergelden die zij ontvangen. Het verlenen van toegang tot het park valt onder het lage tarief volgens Tabel I, post b.14.g. Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968). Soms oordeelt een rechtbank of hof dat sprake is van een prestatie waarvoor het algemene tarief van 21% geldt en in een ander geval weer dat parkeren een bijkomende dienst is, waarvoor het verlaagde tarief geldt, net als voor het verlenen van toegang tot het attractiepark. Wat is nu de tendens?
Parkeren en stallen fietsen een op zichzelf staande dienst
De Hoge Raad besliste op 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4043 dat het geven van gelegenheid tot het parkeren van auto’s en het stallen van fietsen bij een attractiepark een op zichzelf staande dienst is.
Bijkomende prestatie
Vervolgens oordeelde de Hoge Raad op 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT2197 dat soms handelingen (de bijkomende prestatie) voor de heffing van omzetbelasting hetzelfde fiscale lot moeten delen als de hoofdprestatie. Daarvan is in het bijzonder sprake wanner die bijkomende prestatie voor de klant geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Door dit arrest ontstond opnieuw onduidelijkheid over het toepassen van het lage of hoge btw-tarief bij het geven van gelegenheid voor parkeren bij attractieparken in de ruimst mogelijke zin.
Parkeren als een bijkomende prestatie belast tegen laag btw-tarief
Rechtbank Gelderland oordeelde op 27 augustus 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5775 dat voor de modale consument de toegang tot het park de hoofddienst vormt en de gelegenheid geven tot parkeren de bijkomende dienst, waarvoor (ook) het verlaagde btw-tarief geldt.
Op 24 mei 2017 oordeelde Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2017:6302 dat het aanbieden van parkeergelegenheid bij een attractiepark een bijkomende dienst is en geen op zichzelf staande dienst. De rechtbank acht het, gezien de ligging van de parkeerterreinen, niet aannemelijk dat op die terreinen ook mensen parkeren die niet naar de diergaarde gaan. Het parkeren is voor de modale consument geen doel op zich. De consument parkeert louter om de diergaarde te bezoeken en de parkeervoorzieningen maken een bezoek aan de diergaarde voor de modale consument aantrekkelijker.
Parkeren is een op zichzelf staande dienst belast tegen hoog btw-tarief
Voornoemde uitspraken van Rechtbank Gelderland en Rechtbank Den Haag zijn in hoger beroep door Hof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7628, respectievelijk op 19 december 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4019 vernietigd.
‘Het parkeren is een op zichzelf staande dienst. Het bieden van gelegenheid tot parkeren is voor de modale bezoeker van een attractiepark een doel op zich. De bezoeker van een attractiepark heeft de keuze tussen diverse vervoermiddelen waarmee hij het attractiepark kan bereiken. Een bezoeker die met de auto komt, weet dat hij een vervoermiddel van een bepaalde omvang bij zich heeft dat hij niet zomaar ergens kan achterlaten’, vergelijk rechtsoverweging 4.6 van de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 9 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:165.
‘Dat het aantrekkelijk is om nabij de bestemming te parkeren brengt op zichzelf niet mee dat de prestatie als louter bijkomend aan het bezoeken van de diergaarde moet worden aangemerkt, deze omstandigheid is immers inherent aan het doel van parkeren’, vergelijk rechtsoverweging, vergelijk rechtsoverweging 7.3 van de uitspraak van Hof Den Haag van 19 december 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4019.
Het gelegenheid geven tot parkeren vergemakkelijkt weliswaar de dag voor bezoekers aan het attractiepark, maar het parkeren maakt het parkbezoek als zodanig niet aantrekkelijker. Ook hebben bezoekers de keuze tussen diverse vervoersmiddelen waarmee zij het park kunnen bereiken. Bezoekers die niet met de eigen auto komen hoeven zich niet druk te maken over de plaats waar zij hun auto parkeren. Bovendien maakt de vergoeding voor het parkeren een substantieel deel uit van de totale prijs voor het bezoek aan het park. Dit maakt dat het een zelfstandige prestatie is, vergelijk rechtsoverweging 4.6.2 van de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juni 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3876.
Daarmee lijkt uit de recente rechtspraak te volgen dat het aanbieden van parkeergelegenheid bij attractieparken door de exploitanten altijd is onderworpen aan het hoge btw-tarief.
Conclusie
Uit recente rechtspraak van enkele hoven en rechtbanken volgt dat het bieden van gelegenheid tot parkeren bij attractieparken is onderworpen aan het hoge btw-tarief. Dit is een bevestiging van het standpunt van de Hoge Raad van 10 maart 2006. Wellicht wijst de Hoge Raad binnenkort een arrest over deze problematiek om daarmee opnieuw duidelijkheid te scheppen in de situatie die is ontstaan na het arrest van 10 augustus 2012.
Wet: Art. 9 Wet OB
Geef een reactie