Het Hof van Justitie EU heeft bepaald dat geen rechtvaardiging bestaat voor de ongelijke behandeling van Duitse pensioenfondsen en buitenlandse pensioenfondsen door Duitsland voor wat betreft de uiteindelijke belastingheffing over ontvangen dividenden door die pensioenfondsen. De Duitse regeling komt in strijd met het vrije kapitaalverkeer.
CPP is een Canadees pensioenfonds. Het doel van CPP is het verstrekken van pensioenuitkeringen aan voormalige ambtenaren van de provincie Brits-Columbia in Canada. CPP is in Canada vrijgesteld van belasting op winsten. In de periode 2007-2010 hield CPP indirect aandelen in het kapitaal van Duitse naamloze vennootschappen. Deze participaties waren hooguit 1% in het kapitaal van die vennootschappen. De dividenden die CPP ontving waren onderworpen aan de Duitse Kapitaalopbrengstbelasting (dividendbelasting). Volgens het belastingverdrag Duitsland en Canada was die ingehouden bronbelasting maximaal 15% van het ontvangen dividend. CPP maakt bezwaar tegen de ingehouden bronbelasting op de dividenden in Duitsland. De Duitse rechter vraagt om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie EU (HvJ). CPP vindt dat Duitsland haar als niet ingezeten pensioenfonds ongunstiger heeft behandeld dan ingezeten pensioenfondsen van Duitsland.
Oordeel HvJ
Het HvJ oordeelt als volgt. De regels van vrij kapitaalverkeer verzetten zich tegen Duitse regeling. Duitsland heeft voor ingezeten pensioenfondsen een regeling waarbij de ingehouden bronbelasting op dividenden volledig verrekenbaar is met de vennootschapsbelasting. Wanneer de verschuldigde vennootschapsbelasting lager is dan de ingehouden bronbelasting heeft een ingezeten pensioenfonds zelfs recht op teruggave van ingehouden bronbelasting. Daar komt bij dat dividenden bij een ingezeten pensioenfonds niet of nauwelijks tot winst leiden omdat die dividenden mogen worden toegevoegd aan aftrekbare voorzieningen. Dividenden ontvangen door niet-ingezeten pensioenfondsen zijn onderworpen aan een definitieve bronheffing van 15%, ook als dit fonds de ontvangen dividenden toevoegt aan haar voorzieningen. Duitsland beriep zich ook nog op het feit dat de in geding zijnde regeling voor 31 december 1993 al bestond en daarom kon blijven bestaan. Maar het HvJ oordeelde dat dat niet het geval was. Ook wees het HvJ het beroep van Duitsland op het feit dat het hier om een belastingplichtige ging die niet in de EU was gevestigd af. Het bestaan van de Duitse regeling die uitkering van dividenden aan niet-ingezetene ongunstiger behandelt dan uitkering hiervan aan ingezeten belastingplichtigen kunnen leiden tot het afzien om te investeren in Duitsland, in zoverre is sprake van een beperking van het vrije kapitaalverkeer.
Meer informatie: Hof van Justitie EU 13 november 2019, ECLI:EU:C:2019:960
Geef een reactie