Een openbaar register gaat ten koste van de privacy van UBO’s, dat stelt het Register Belastingadviseurs (RB) in een reactie op het ter consultatie voorgelegde concept van de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden. Verder vraagt het RB aandacht voor de toename van administratieve lasten, de onduidelijkheid over het UBO-begrip en de haalbaarheid van de implementatie per 26 juni 2017.
Het RB pleit voor een niet-openbaar register, waarbij bepaalde informatie pas ingezien/opgevraagd kan worden als er een aantoonbaar legitiem belang is. Dit om de privacy te waarborgen. De Nederlandse invulling aan de voorschriften van de richtlijn gaat volgens de vereniging ruimschoots verder dan de richtlijn zelf. Die schrijft namelijk geen openbaar register voor, maar noemt het als optie.
Toename administratieve lasten
De invoering van het UBO-register zorgt voor extra kosten die hoger zijn dan de ministeries veronderstellen en sluiten niet aan op de realiteit, vindt het RB. Straks moeten de ondernemingen onderzoek en registraties bij de Kamer van Koophandel doen. Dit onderzoek en eventueel terugmeldingen geldt ook voor de Wwft-instellingen (zoals belastingadviseurs) en zorgen voor hogere administratieve lasten.
Onduidelijkheid over UBO-begrip
De nodige vragen bestaan nog omtrent de definitie van een uiteindelijk belanghebbende. Enkele vragen die het RB stelt: ‘Wat als de economische en juridische eigendommen niet bij één persoon liggen? Hoe gaan we om met toonderaandelen? En hoe wordt het begrip UBO bij personenvennootschappen ingevuld?’ Volgens de beroepsorganisatie geeft het voorstel hier geen duidelijkheid over.
Haastwerk voor implementatie
Tot slot plaatst het RB kanttekeningen bij de implementatie per 26 juni 2017. Als Nederland de datum wilt halen wordt het haastwerk en dat komt de kwaliteit niet ten goede. De vereniging begrijpt dan ook niet waarom zo lang gewacht is met de huidige consultatie.
Meer informatie: Register Belastingadviseurs, 25 april 2017
Geef een reactie