Het is de tweede keer dat een uitspraak is gepubliceerd over een medeplegersboete. Ditmaal betreft het een boete voor een belastingadviseur wegens overtreding van de suppletieverplichting voor te weinig aangegeven omzetbelasting. Het is niet meer enkel de belastingplichtige die hiervoor wordt beboet, ook de adviseur moet voor een dergelijke boete oppassen!
In het kort gaat deze zaak om het bewust indienen van nihilaangiften vanwege financiële problemen bij het bedrijf. Vervolgens blijft een suppletie achterwege, waarvoor aan de adviseur een boete op grond van artikel 10a AWR jo. 15 Uitvoeringbesluit OB over de jaren 2011 en 2012 is opgelegd. De adviseur wordt ‘medeplegen’ verweten, omdat nauw en bewust zou zijn samengewerkt met de belastingplichtige. De boete wordt door de inspecteur al wel gematigd van 50% naar 5,6%, vanwege de draagkracht van de onderneming, de gedragsverandering met betrekking tot het indienen van nihilaangiften en de onzekerheid waarin de adviseur heeft verkeerd over de hoogte van de mogelijke boete.
De toepassing van artikel 10a AWR in de praktijk verloopt niet zonder problemen. Ook bij Rechtbank Noord-Holland gaat het naar mijn idee mis. De rechtbank oordeelt dat het bedrag van de te suppleren omzetbelasting over het jaar 2011 ten tijde van het opstellen van de jaarrekening, in casu medio 2012, bekend was. Hetzelfde geldt voor het jaar 2012. Er is dus naar het oordeel van de rechtbank opzettelijk geen suppletie ingediend, dus de boete is terecht opgelegd. Meer woorden wijdt de rechtbank er niet aan.
Naar mijn idee wordt de boete voor de suppletieverplichting hier onjuist beoordeeld, onder andere in het licht van het moment waarop de suppletieverplichting intreedt. Dat is zodra de belastingplichtige bekend is of is geworden met de onjuistheid of onvolledigheid. Volgens de parlementaire geschiedenis kan de bekendheid bijvoorbeeld voortvloeien uit de jaarstukken. In dit geval knoopt de rechtbank in mijn optiek ten onrechte bij dat moment aan. Immers, als bewust nihilaangiften worden ingediend, dan treedt op dát moment de suppletieverplichting in. Als die aangiften zijn ingediend vóór 1 januari 2012, dan zijn die aangiften gedaan voor het moment waarop de suppletieverplichting in de wet is opgenomen (namelijk 1 januari 2012). Rechtbank Oost-Brabant. heeft daar reeds een oordeel over geveld: ‘deze strafbaarstelling van in het verleden begane fouten die op dat moment nog niet strafbaar waren is in strijd met het legaliteitsbeginsel neergelegd in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht.’ Deze lijn kan naar mijn mening worden doorgetrokken naar het fiscale recht: als de suppletieverplichting al in 2011 is ingetreden, kan een belastingplichtige of diens belastingadviseur niet meer worden beboet op grond van artikel 10a AWR.
Wees waakzaam als een 10a AWR-boete wordt aangekondigd en let daarbij op de formaliteiten.
Geef een reactie