De Belastingdienst doet nogal eens een beroep op artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Hiermee heeft de Belastingdienst een sterk middel in handen om niet volledig openheid van zaken te geven. De wet kent een bevoegdheid aan de minister toe om een ontheffing van die geheimhoudingsplicht te verlenen. Dergelijke verzoeken worden in de regel afgewezen. Vervolgens is er geen inhoudelijke toets op de geheimhouding mogelijk. De geheimhoudingsplicht is daarmee een bedreiging voor de eerlijke rechtsstrijd.
De geheimhoudingsplicht is volgens de parlementaire geschiedenis bedoeld om (1) de privacy van de belastingplichtige te beschermen en (2) om het voor de Belastingdienst mogelijk te maken niet het volledige systeem van heffen en controleren openbaar te maken. Ik kan mij nog wel vinden in die gronden om tot een bepaalde geheimhouding te komen. De bepaling van artikel 67 Awr zou in beginsel een flagrante schending van artikel 6 EVRM in zich hebben, als er geen mogelijkheid zou bestaan om af te wijken van de geheimhoudingsplicht. Dit heeft te wetgever voorkomen door ervoor te kiezen om de minister een bevoegdheid toe te kennen om een ontheffing van die geheimhouding te verlenen.
Zo’n ontheffing kan worden gegeven op een daartoe strekkend verzoek. Wanneer een belanghebbende, die in conflict met de Belastingdienst verkeert, zo’n verzoek om ontheffing zal doen, wordt dit in de regel afgewezen. De minister heft de geheimhouding niet op en de belanghebbende blijft geconfronteerd met een achterstand in de rechtsstrijd.
Naar vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, moeten partijen met gelijke kans hun zaak aan de rechter kunnen presenteren. Wanneer een procespartij gemotiveerd kan bepleiten dat de (proces)kansen door een beroep op de geheimhoudingsplicht niet gelijkwaardig zijn, is er naar mijn mening sprake van een schending van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Ik ben mij ervan bewust dat in de fase van bezwaar en beroep alle van belang zijnde stukken in het geding moeten worden gebracht door de Belastingdienst. Dat laat onverlet dat een medewerker van de Belastingdienst, in het geval hij als getuige moet verschijnen, zich meer dan eens op zijn geheimhoudingsplicht zal beroepen, maar ook bij het opvragen van uitworpredenen, wordt meer dan eens een beroep op de geheimhoudingsplicht gedaan. Dat brengt met zich mee dat partijen niet met gelijke kansen hun zaak voor kunnen houden aan de rechtbank.
Wordt dan een ontheffing van die geheimhouding gevraagd, kan daartegen niet inhoudelijk bezwaar worden gemaakt of beroep aangetekend. Naar mijn mening maakt het voorstaande in samenhang met het recht op een onafhankelijke rechter, dat ook inhoudelijk getoetst moet kunnen worden, of de minister in redelijkheid tot het weigeren van zo’n ontheffing heeft kunnen komen. Nu die mogelijkheid op dit moment niet bestaat, is die uitsluiting een wassen neus. Artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen, kent dus geen toegang tot de onafhankelijke rechter.
Ook moet een rechter kunnen toetsen of de geheimhouding terecht wordt tegengeworpen aan de belanghebbende. Ik roep de wetgever op om toetsing van het ontlenen van ontheffing, aan het oordeel van de rechter te kunnen onderwerpen. Het in stand houden van de huidige regels, is wat mij betreft een schending van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Geef een reactie