Aanvankelijk was het beroepsverbod met name aan de orde bij wat zwaardere delicten en zuivere economische vergrijpen. Sinds 1 april 2010 is het beroepsverbod ook aan de orde bij delicten als valsheid in geschrifte en belastingfraude. In de rechtspraak zijn steeds meer gevallen te vinden waarin frauderende adviseurs voor enige jaren worden ontzet uit hun ambt. Echter niet in alle gevallen.
Het beroepsverbod voor de adviseur
Op 6 september 2016 verscheen een arrest van de Hoge Raad over het beroepsverbod. Lijdend voorwerp was in dit geval een frauderende belastingadviseur. Om als adviseur te worden betrokken in het strafrecht is al een nachtmerrie. Maar als de strafrechter vervolgens niet alleen een veroordeling uitspreekt voor medeplegen of medeplichtigheid aan fiscale fraude maar ook nog een beroepsverbod oplegt, zijn de gevolgen voor de adviseur in kwestie desastreus: niet alleen een forse smet op je blazoen maar ook nog een stevige beperking om in je bestaan te voorzien. Hoe reëel is dat? En onder welke omstandigheden kan dat eigenlijk?
Ook bij valsheid in geschrifte en belastingfraude
De strafrechter heeft op grond van art. 28, lid 1 sub Sr de mogelijkheid om als bijkomende straf de maatregel van ontzetting uit het beroep op te leggen. Deze straf kan pas worden uitgesproken indien de betrokken strafbepaling daarin expliciet voorziet. Aanvankelijk was het beroepsverbod met name aan de orde bij wat zwaardere delicten en zuivere economische vergrijpen. Sinds 1 april 2010 is het beroepsverbod ook aan de orde bij delicten als valsheid in geschrifte en belastingfraude. Daarmee zijn nadrukkelijk ook frauderende belastingadviseurs en accountants in het vizier gekomen. Omdat het echter gaat om een zware sanctie die een ernstige inbreuk maakt, is de algemene opvatting dat de strafrechter niet te snel moet overgaan tot het opleggen van de maatregel. Het moet voorbehouden zijn aan ernstige gevallen met een groot gevaar voor recidive.
Verschillende uitspraken
In de uitspraak van de Hoge Raad van 6 september 2016 was sprake van zo’n ernstig geval. Ten aanzien van een belastingadviseur heeft het Hof in Arnhem al eerder bewezen geacht dat hij ten behoeve van zijn cliënten onjuist of onvolledige aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting had gedaan (art. 69 AWR). Bovendien werd door het Hof bewezen geacht dat de belastingadviseur ten behoeve van zijn cliënten een leningsovereenkomst valselijk had opgemaakt. In het kader van de strafmaat overweegt het Hof dat gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat de adviseur al eerder ter zake van een soortgelijk feit was veroordeeld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf sowieso gerechtvaardigd was. Omdat de adviseur nog steeds werkzaam was in de praktijk en er daarmee een grote recidivekans bestond, besliste het Hof dat de adviseur ontzet moest worden van het recht tot uitoefening van het beroep van belastingadviseur voor de duur van maar liefst vijf jaren.
Legaliteitsbeginsel
Het Hof zag echter iets essentieels over het hoofd: het legaliteitsbeginsel. Dat betekent kortweg dat je slechts veroordeeld kunt worden op grond van een voorafgegane strafbaarstelling en niet met terugwerkende kracht. En dus vernietigde de Hoge Raad deze beslissing van het Hof. Omdat de feiten zagen op een periode voor de invoering van het beroepsverbod van 1 april 2010, kon deze sanctie niet door het Hof worden opgelegd volgens de Hoge Raad.
Een serieuze tendens?
In deze zaak bij ging het dus net goed voor de adviseur. De oplegging van een beroepsverbod is echter geen incident, zo blijkt uit onderzoek. In de periode voor 1 april 2010 zijn meer dan 120 gevallen bekend van een beroepsverbod. Voornamelijk opgelegd aan frauderende advocaten, boekhouders en assurantietussenpersonen. Ook na 1 april 2010 zijn er in de rechtspraak steeds meer gevallen te vinden waarin frauderende adviseurs voor enige jaren worden ontzet uit hun ambt. Vaak omdat de fraude omvangrijk is en er een groot gevaar voor recidive aanwezig wordt geacht. Daarmee lijkt een nieuwe tendens te ontstaan in de steeds verder toenemende aanpak van (frauderende) adviseurs en accountants.
Het beroep van ‘belastingadviseur’
Het verdient aanbeveling voor een adviseur om zich netjes aan het beroep te houden, want niet naleving van het beroepsverbod levert op grond van art. 195 Sr opnieuw een strafbaar feit op. Een beroepsverbod betekent dat de adviseur ook rekening moet houden met allerlei andere vervelende gevolgen, zoals tuchtrechtspraak van zijn beroepsvereniging, de weigering om nog langer als gemachtigde te mogen optreden en de intrekking van het Beconnummer. Waar ik desondanks nog mee worstel, is de definitie van het beroep ‘belastingadviseur’. De twee belangrijkste beroepsgroepen, de NOB en de RB, kennen geen wettelijke status. In beginsel mag iedereen zich dus belastingadviseur noemen. Ook zijn er velen die zich geen belastingadviseur noemen (financiële dienstverleners, zoals accountants, administratieconsulenten, advocaten etc.) maar die zich in hun dagelijkse praktijk wel degelijk als zodanig gedragen. De wetgever is van mening dat de term ‘beroep’ in dit verband ruim moet worden uitgelegd en dat de rechter dit maar feitelijk moet inkleuren. Toch lijkt me de handhaving van dit beroepsverbod nog een hele uitdaging voor het Openbaar Ministerie.
Geef een reactie