Inkomstenbelasting. Ter beschikking gesteld vermogen. Foutenleer.
Eiser is enig aandeelhouder van de BV en was (mede)eigenaar van een pand dat aan de BV werd verhuurd. Op 22 december 2000 heeft eiser aan de BV een koopoptie op het pand verleend waarbij de BV aan eiser een optiepremie verschuldigd werd die per 22 december 2000 vorderbaar en inbaar was. Eiser heeft het pand op 1 februari 2006 aan een derde verkocht en aan de BV een schadeloosstelling betaald ter grootte van het verschil tussen de verkoopopbrengst en de uitoefenprijs. Partijen hebben op 11 maart 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten en daarbij de waarde van het pand op 22 december 2000 en een zakelijke optiepremie vastgesteld.
Voor het jaar 2006 is in geschil de hoogte van de verkoopwinst op het pand, meer in het bijzonder de opstapwaarde per 1 januari 2001 en of de optieverplichting per 1 januari 2001 tot het tbs-vermogen behoorde en deze verplichting in 2006 vrijvalt.
De rechtbank oordeelt dat ingevolge de vaststellingsovereenkomst eiser geen beroep meer kan doen op het besluit van de Staatssecretaris van 9 maart 2001, nr. RTB2001/947M. Voorts oordeelt de rechtbank dat de optieverplichting op 1 januari 2001 tot het tbs-vermogen behoorde en toen een waarde had die gelijk is aan de hoogte van de optieverplichting.
De rechtbank oordeelt verder dat het feit dat eiser de optieverplichting niet heeft gerekend tot zijn tbs-vermogen per 1 januari 2001 een fout is die met toepassing van de foutenleer moet worden hersteld en dat deze fout kan worden hersteld in het oudste nog openstaande jaar op het moment dat de fout daadwerkelijk wordt hersteld. Voor het andersluidende standpunt van eiser vindt de rechtbank geen steun in het recht.
Beroep ongegrond.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BV6106
Geef een reactie