Belanghebbende legt zijn woon-werkverkeer per openbaar vervoer af en gebruikt daarvoor losse plaatsbewijzen. Na verkrijging van de reisverklaring zoals bedoeld in art. 3.87, lid 11, Wet IB 2001, heeft belanghebbende de losse plaatsbewijzen weggegooid. In geschil is of belanghebbende recht heeft op de reisaftrek. Het Hof verwijst naar HR 16-04-2010, nr. 09/01744, NTFR 2010/939: naast een reisverklaring dienen tevens de plaatsbewijzen te kunnen worden overgelegd. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat aan de belastingplichtige die over een reisverklaring beschikt een additionele eis in de vorm van overlegging van losse plaatsbewijzen wordt gesteld, welke eis niet wordt gesteld aan belastingplichtigen die beschikken over een openbaarvervoerverklaring. Het hof is van oordeel dat de wetgever in redelijkheid heeft kunnen menen dat aan een door een openbaarvervoeronderneming afgegeven verklaring een grotere bewijskracht kan worden toegekend dan aan een reisverklaring. Het stellen van additionele eisen aan belastingplichtigen die beschikken over een reisverklaring is dan niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BV7548
Geef een reactie