Overdrachtsbelasting. Cultuurgrondvrijstelling. Belanghebbende verwerft cultuurgronden en verpacht deze aan X die op de gronden bieten en tarwe verbouwt. In geschil is de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling van art. 15, eerste lid, onderdeel q, Wet BRV, in het bijzonder of sprake is van bedrijfsmatige exploitatie. Het Hof is van oordeel dat het begrip bedrijfsmatige exploitatie op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als onder de landbouwstructuurvrijstelling zoals deze tot en met 2006 gold. Onder verwijzing naar HR 4 maart 2011, nr. 09/04554, LJN BP6283, BNB 2011/155*, dient sprake te zijn van deelname aan het maatschappelijke productieproces met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid en met het oogmerk om daarmede winst te behalen. Het Hof oordeelt voorts – in afwijking van de rechtbank – dat daarvan geen sprake is indien de activiteiten van de gebruiker slechts zijn aan te merken als “overige werkzaamheden” in de zin van art. 3.90 Wet IB 2001. X beoefent de agrarische activiteiten naast een fulltime dienstbetrekking. In totaal is acht hectare grond in gebruik. Er vinden geen investeringen plaats. Het oogsten geschiedt door een loonbedrijf. Het aantal bestede uren bedraagt 75 tot 100 uur per jaar. De omzet is € 10.000 en de netto-winst varieerde de afgelopen tien jaren van € 716 negatief tot € 1.324 positief per jaar. X geeft de opbrengst aan als resultaat uit overige werkzaamheden. Het Hof ziet geen reden om van deze kwalificatie af te wijken. Het Hof wijst toepassing van de cultuurgrondvrijstelling af.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW8455
Geef een reactie