Aan belanghebbende, X BV, is bij de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2009 een verzuimboete van € 2.460 opgelegd wegens te late indiening van de aangifte. De Inspecteur heeft de boete na bezwaar gehandhaafd. De Rechtbank heeft de boete verlaagd tot € 500, overwegende dat het weliswaar niet onredelijk is dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de IB en voor de Vpb, doch dat de onderneming van belanghebbende in feite een eenmansbedrijf is van de dga en dat een verzuimboete van € 2.460 dan disproportioneel hoog is in vergelijking met boeten die in vergelijkbare gevallen in de inkomstenbelasting worden opgelegd. Voorts heeft de Rechtbank meegewogen dat sprake was van eerste verzuim. De Inspecteur stelt in hoger beroep dat de Rechtbank ten onrechte de vermindering van de verzuimboete onderbouwt met een beroep op een algemene verwerping van het door de Inspecteur gehanteerde verschil in behandeling van IB- en Vpb-plichtigen. Het Hof stelt voorop dat de Rechtbank, anders dan de Inspecteur stelt, het niet onredelijk heeft geacht dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de IB en voor de Vpb. Vervolgens heeft de Rechtbank terecht de vraag beantwoord of de hier opgelegde verzuimboete van € 2.460, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, passend en geboden is. Het Hof heeft die vraag in hoger beroep ook zelfstandig beoordeeld en overwogen, dat gelet op alle omstandigheden van het geval – eerste actieve boekjaar, negatief ondernemingsvermogen, verzuim van slechts één week, inschakelen van een professionele gemachtigde voor de toekomst – de boete van € 500 in dit geval passend en geboden is. Hoger beroep van de Inspecteur ongegrond.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BX0073
Geef een reactie