Een BV verkoopt per 30 december 2005 een aantal onroerende zaken. In geschil is met name wat de waarde van de onroerende zaken is per de verkoopdatum (€ 316.285 volgens belangehbbende of € 1.500.000 volgens de inspecteur). Met betrekking tot de waarde van de panden constateert de rechtbank dat het verschil in de door partijen aan de onroerende zaken toegekende waarde met name is gelegen in hun verschillende aannames van de kans op het gebruik van de ondergrond van de onroerende zaken voor woningbouw. De kans die de inspecteur kennelijk toekent aan de mogelijkheid van woningbouw vindt echter geen steun in de voor de onroerende zaken per 1 januari 2005 en 1 januari 2007 voor de WOZ vastgestelde waarden van € 497.640 respectievelijk € 506.876. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, onder meer met betrekking tot de mogelijke woningbouw op de grond, is de rechtbank van oordeel dat geen van beide partijen voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd – laat staan aannemelijk gemaakt – om de door hen voorgestane waarde aannemelijk te achten. De rechtbank stelt daarom, gelet met name op de aldus vastgestelde WOZ-waarden, die immers kunnen worden geacht de waarde weer te geven die de hoogst biedende koper per de desbetreffende waardepeildatum voor de onroerende zaken zou willen betalen, de waarde in het economisch verkeer van de onroerende zaken per 30 december 2005 in goede justitie vast op een bedrag van € 502.000.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BV9674
Geef een reactie