De rechtbank verbindt geen gevolgen aan de term ‘invorderen’ en artikel 3.1, vierde lid, van de Wro en legt deze uit alsof deze bepaling ziet op een geschil inzake de heffing van leges. De rechtbank veronderstelt dat de wetgever met het gebruik van de term ‘invorderen’ niet heeft bedoeld om de belastingplichtige de mogelijkheid te ontnemen om een geschil over de uitlegging van bedoelde bepaling…
Meer informatie: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2015:11203
Geef een reactie