In verband met een buitenlands verblijf heeft belanghebbende de geldigheid van het kenteken van zijn personenauto geschorst van 28 juli 2009 tot en met 27 juli 2010. Tijdens het buitenlands verblijf stond de auto in garage bij de woning van belanghebbende geparkeerd. De sleutels van de auto bevonden zich in de woning. Belanghebbendes vader heeft op 3 januari 2010, zonder toestemming van belanghebbende, gebruik gemaakt van de auto omdat zijn eigen auto niet wilde starten. De vader wist niet dat het kenteken was geschorst. De inspecteur heeft op die dag geconstateerd dat met de auto tijdens een schorsing gebruik van de openbare weg werd gemaakt en heeft motorrijtuigenbelasting nageheven over de periode van 28 juli 2009 tot en met 9 maart 2010. Het hof overweegt dat het bepaalde in art. 35, lid 2, Wet MRB, uitgaat van de fictie dat bij constatering van het gebruik van de weg tijdens een schorsing, gedurende het gehele tijdvak waarin de constatering heeft plaatsgevonden eveneens gebruik van de openbare weg is gemaakt, alsook in de drie voorafgaande tijdvakken. Het hof acht een volledig ontbreken van een tegenbewijsregeling niet proportioneel. Uit art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM volgt volgens het hof dat belanghebbende de fictie moet kunnen betwisten. Nu belanghebbende heeft verklaard dat gedurende de periode waarover is nageheven slechts één dag met de auto van de weg gebruik is gemaakt en de inspecteur niet over bewijs beschikt dat meerdere dagen van de nageheven periode met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg, dient de periode waarover nageheven kan worden beperkt te blijven tot die ene dag. Het hof vermindert de naheffingsaanslag in zoverre.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BV9820
Geef een reactie