Overdrachtsbelasting. Ook voor niet tbs-deel tijdelijke vrijstelling bij geruisloze inbreng onroerende zaak in een BV. B en C houden het gehele aandelenkapitaal van X BV (belanghebbende). Zij zijn privé eigenaar van een pand. Een deel daarvan wordt ter beschikking gesteld aan X BV. Voor dat gedeelte is sprake van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 3.92 Wet IB 2001. Eind 2010 wordt het gehele pand ingebracht in X BV. Daarbij wordt een beroep gedaan op artikel 3.99a Wet IB 2001 en artikel 15, eerste lid, onderdeel z, Wet BRV. In geschil is de vraag of de tijdelijke vrijstelling voor de overdrachtsbelasting ook geldt voor het gedeelte van de ingebrachte onroerende zaak dat niet ter beschikking van X BV werd gesteld. De Rechtbank stelt belanghebbende in het gelijk onder verwijzing naar de wettekst. Het Hof is in de eerste plaats van oordeel dat doel en strekking van de regeling meebrengen dat de vrijstelling voor het gehele pand geldt. Het Hof wijst in het bijzonder op de achtergrond van de maatregel, namelijk tijdelijk de mogelijkheid creëren om geruisloos (dus zonder belastingheffing) het tbs-regime te beëindigen. Daarnaast stelt de Rechtbank naar het oordeel van het Hof terecht dat de wettekst aan toepassing van de vrijstelling niet in de weg staat. In artikel 15, eerste lid, onderdeel z, Wet BRV immers wordt slechts de eis gesteld dat de onroerende zaak toebehoort aan een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92 Wet IB 2001. De wet stelt derhalve niet de eis dat de gehele onroerende zaak toebehoort aan die werkzaamheid. Evenmin is ten aanzien van de omvang van de vrijstelling een “voor-zover-benadering” in deze wettelijke bepaling te lezen. Het gelijk is dan ook aan belanghebbende. Het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep is ongegrond.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BX4444
Geef een reactie