Als bewoordingen van een testament duidelijk zijn, wordt niet aan uitleg door de rechter van een uiterste wilsbeschikking toegekomen. Uit het testament van de grootmoeder blijkt volgens de Hoge Raad zonder twijfel dat zij onvoorwaardelijke vorderingen had gelegateerd aan haar kleinkinderen. Die legaten kwamen ten laste van de erfrechtelijke verkrijgingen door de kinderen van oma en waren pas opeisbaar na het overlijden van het desbetreffende kind.
Erflaatster (de tante) heeft van haar moeder (de grootmoeder) op 1 maart 1996 een bedrag geërfd van € 469.717. De grootmoeder had haar twee kinderen benoemd tot erfgenaam. Een van die kinderen was de tante van belanghebbenden (de kleinkinderen). In het testament had de grootmoeder een bedrag van € 104.423 gelegateerd aan ieder van haar kleinkinderen ten laste van de verkrijging van de tante, opeisbaar bij overlijden van de tante. Op 11 januari 2014 overleed de tante. Daardoor werd de vordering van € 104.423 voor ieder van de kleinkinderen opeisbaar.
Duidelijke taal
De Hoge Raad oordeelt dat de tekst van het testament duidelijk is. In het testament staat ‘ik legateer een onvoorwaardelijke vordering’. Verder bevat het testament van de grootmoeder geen aanknopingspunten dat de verkrijging door de kleinkinderen mede afhankelijk is van de schuldigerkenning door de tante. De grootmoeder heeft een onvoorwaardelijke vordering gelegateerd aan de kleinkinderen, opeisbaar bij overlijden van de tante. De rechtbank heeft dit miskend. Ook het tweede middel slaagt. De tante heeft geen rechtshandeling verricht waarbij zij partij was en de kleinkinderen ten laste van het vermogen van tante, vermogen hebben gekregen. Slechts het surplus van de verkrijging is een belaste verkrijging in plaats van de nominale waarde.
Wet: art. 10 Wet SW 1956
Meer informatie: Hoge Raad 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1838
Geef een reactie