Financiën heeft een besluit gepubliceerd inzake de subjectieve vrijstellingen voor natuurschoonlichamen, pensioenlichamen, zorglichamen en sociale werkbedrijf-lichamen. In het besluit zijn nieuwe standpunten opgenomen en zijn een aantal onderdelen verduidelijkt.
In dit besluit is het beleid opgenomen over de subjectieve vrijstellingen opgenomen in art. 5 lid 1 onderdelen a, b en c Wet Vpb 1969. Het beleid uit het besluit met nummer 2018-24470 (Stcrt. 2018, 68662) is op onderdelen verduidelijkt. In dit besluit zijn onder meer de volgende standpunten opgenomen:
- er is een beleidsstandpunt opgenomen over de instandhoudingswerkzaamhedeneis, die geldt voor de vrijstelling van natuurschoonlichamen (onderdeel 2);
- in onderdeel 3.2.2 is een uitbreiding van de generale toestemming opgenomen;
- er is een algemeen toetsingskader gegeven voor de werkzaamhedeneis zoals het genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen, mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking, wezen of ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen (art. 5 lid 1 onderdeel c ten eerste Wet Vpb 1969) (onderdeel 4);
- er is een beleidsstandpunt opgenomen over preventie-werkzaamheden (onderdeel 4.2.2);
- er is een verduidelijking gegeven van de doelgroep-eis die geldt voor de vrijstelling van art. 5 lid 1 onderdeel c ten eerste en ten tweede Wet Vpb 1969 (onderdeel 4.3);
- het standpunt over het gezondheidscentrum en huisartsendienstenstructuur is vervallen. Reden hiervan is dat er in toenemende mate sprake is van multidisciplinaire gezondheidscentra waarin een breed scala aan zorgverleners met elkaar samenwerken. Omdat gezondheidscentra niet op uniforme wijze zijn georganiseerd, kan niet in zijn algemeenheid worden aangegeven welke werkzaamheden van een gezondheidscentrum kwalificeren voor de zorgvrijstelling.
- het beleid over de werkzaamheden van thuiszorgorganisaties is geactualiseerd (onderdeel 4.4.2);
- er zijn beleidsstandpunten opgenomen over de werkzaamheden van verzelfstandigde medische laboratoria (onderdelen 4.4.3);
- er is beleid opgenomen over de vrijstelling inzake het bieden van een passende werkzaamheid aan mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking (art. 5 lid 1 onderdeel c ten tweede van de Wet Vpb 1969) (onderdeel 5);
- er is beleid over de winstbestemmingseis van art. 4 Uitvoeringsbesluit Vpb 1971 opgenomen (onderdeel 6);
- het besluit bevat een overgangsregeling voor bepaalde groepen zorglichamen en sociale werkbedrijven (onderdeel 7).
Nieuw in dit besluit is dat:
- in de laatste volzin van de eerste alinea van onderdeel 4.2.1. de woorden ‘de Jeugdwet’ zijn opgenomen en aan het slot van dit onderdeel nog een alinea is toegevoegd;
- de aanhef van onderdeel 4.4.3 is aangepast;
- in een nieuw onderdeel 4.4.5 beleid is opgenomen over de werkzaamheden van jeugdhulpaanbieders;
- aan het slot van onderdeel 6.2.2 een zin is toegevoegd;
- een aantal voorwaarden in de onderdelen 6.2.3, 6.2.4.1 en 6.2.4.2 is verduidelijkt resp. aangepast;
- aan het slot van de eerste alinea van onderdeel 6.2.4.2 een zin is toegevoegd;
- de overgangsregeling die is opgenomen in de derde en vierde alinea van onderdeel 7 verder is verduidelijkt.
Meer informatie: Ministerie van Financien, 13 december 2019, nr. 2019-187751 (Stcrt. 2019, 66223); Ministerie van Financien, 20 december 2018, nr. 2018-24470 (Stcrt. 2018, 68662)
Wet: art. 5 Wet Vpb 1969
Komt u in de praktijk regelmatig in aanraking met de Vennootschapsbelasting, maar mist u de nodige achtergrondkennis? Bestel het boek ‘Wegwijs in de Vennootschapsbelasting’ nu t/m 31-12 met 20% korting (met code EINDEJAAR20) in de Sdu webshop
Geef een reactie