Behoort de inspecteur in redelijkheid te twijfelen aan de juistheid van een ingediende aangifte? En laat hij na om een onderzoek te doen naar het niet verantwoorden van inkomen uit aanmerkelijk belang? Dan begaat hij een ambtelijk verzuim. In dat geval kan hij alleen bij kwade trouw van de belastingplichtige nog een navorderingsaanslag opleggen.
Een dga overleed in 2012 en had als erfgenaam zijn enige zoon. Op 26 november 2013 diende de gemachtigde van de erfgenaam het F-biljet 2012 in. Voor het verzorgen van de aangifte erfbelasting had de gemachtigde een derde ingeschakeld. De aangifte inkomstenbelasting 2012 werd door het automatiseringssysteem van de Belastingdienst ‘uitgeworpen’, omdat een uitkering in een verkeerde rubriek was aangegeven. Door nader onderzoek in 2017 bij de Belastingdienst kwam de inspecteur er achter dat in het F-biljet ruim € 5 ton inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking had moeten worden genomen. De inspecteur legde daarom een navorderingsaanslag op.
Ambtelijk verzuim
In hoger beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of de inspecteur nog wel een navorderingsaanslag kon opleggen. Het hof is van oordeel dat de inspecteur geen navorderingsaanslag meer kon opleggen. Er was namelijk aangifte gedaan door middel van een F-biljet. Dat betekende dat de inspecteur kon weten dat de dga was overleden. In de aangifte was bovendien vermeld dat de dga geen partner meer had. Voorts stond in de aangifte dat de dga een aanmerkelijk belang had en geen beroep deed op een doorschuifregeling. Al deze omstandigheden leidden tot de conclusie dat de inspecteur in redelijkheid had behoren te twijfelen aan de juistheid van de ingediende aangifte, waarin geen inkomen uit aanmerkelijk belang stond. Een ambtelijk verzuim van de Belastingdienst dus.
Kwade trouw
Alleen kwade trouw van de gemachtigde of de belastingplichtige maakt dat de inspecteur nog kon navorderen. Hiervan is volgens het hof geen sprake. Het hof kent geen betekenis toe aan de vermelding van de waarde van de aandelen in de aangifte erfbelasting. Die aangifte was door een derde gemaakt en pas enkele weken na het indienen van de overlijdensaangifte IB ingediend. Op dat moment kende de gemachtigde weliswaar de ab-positie, maar hij was niet wettelijk verplicht een verbeterde aangifte inkomstenbelasting in te dienen. Ook al wist hij toen wel hoe hoog het inkomen uit aanmerkelijk belang was.
Wet: art. 4.17a Wet IB 2001 en art. 16 AWR
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2019 (gepubliceerd 27 december 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:10952
Geef een reactie