Men zou verwachten dat in het geval van fraude het bezwaarschrift van de belanghebbende niet-ontvankelijk is als hij het te laat heeft ingediend. Bestaat de fraude er juist uit dat een ander belastingaanslagen niet doorstuurt naar de belanghebbende? Dan kan dat een reden zijn om de overschrijding van de bezwaartermijn niet toe te rekenen aan de belanghebbende.
Een Poolse man stelt voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat deze bijzondere omstandigheid hem was overkomen. Tot zijn emigratie naar Polen in september 2008 had hij in Nederland gewoond bij zijn vader. Na de emigratie had de man doorgegeven dat de Belastingdienst correspondentie moest sturen naar zijn vader. Volgens de man is zijn burgerservicenummer later misbruikt door zijn vader. Daardoor kreeg de man over de jaren 2010 en 2011 aanslagen inkomstenbelasting opgelegd. Deze aanslagen volgden ingediende aangiften, waarin loon uit dienstbetrekking bij een B.V. was opgegeven. Volgens de man werkte niet hij, maar zijn vader voor deze B.V. Bovendien stelt de man dat zijn vader de belastingaanslagen niet naar hem heeft toegestuurd. Pas toen de Poolse fiscus beslag legde op het loon en de banktegoeden van de man, kwam hij achter het bestaan van de aanslagen. De man diende toen bezwaarschriften in, die de Belastingdienst niet-ontvankelijk verklaarde.
In beginsel verantwoordelijk voor gebruik adres van ander
De inspecteur wijst erop dat bezwaarschriften zijn ingediend nadat de bezwaartermijn is verstreken. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het uitgangspunt is dat een belastingplichtige zelf de verantwoordelijkheid draagt voor zijn keuze om het adres van een ander te gebruiken als correspondentieadres. Ook het aan een ander overlaten van zijn belastingzaken komt in principe voor rekening van de belastingplichtige.
Uitzonderlijke situatie
Maar de rechtbank oordeelt ook dat de desbetreffende situatie uitzonderlijk is als het verhaal van de man waar is. Het gaat dan immers door een vader die de fraude pleegt. Bovendien bestaat de fraude juist uit het niet-informeren over belastingaanslagen. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar van de fiscus. De inspecteur krijgt de opdracht om eerst de feiten nader te onderzoeken. Daarna kan hij opnieuw besluiten of de bezwaarschriften ontvankelijk zijn of niet.
Wet: art. 6:11 Awb en art. 9.6 Wet IB 2001
Geef een reactie