Ondanks de afschaffing van de stamrecht-B.V. zijn er nog steeds procedures over de afkoopwaarde. Rechtbank Noord-Holland maakt duidelijk dat bij de gefacilieerde afkoop in principe niet van belang is hoeveel vermogen de stamrecht B.V. echt had.
Bij de beëindiging van zijn dienstbetrekking in 2004 ontving een werknemer een ontslagvergoeding van € 636.800. Dit bedrag stortte hij vervolgens in een stamrecht-B.V., waarvan hij directeur en enig aandeelhouder was. Op 1 januari 2013 gingen de termijnen uit de stamrechtovereenkomst in. Een jaar later kocht de B.V. het stamrecht af. Daarbij maakt zij gebruik van de toenmalige faciliteit om slechts 80% belast te laten zijn. De dga stelt dat het werkelijke vermogen à € 392.112 het uitgangspunt voor de fiscale afkoopwaarde vormt. Maar zowel de fiscus als de rechtbank gaat uit van een andere waarde. Het gaat namelijk om de waarde in het economische verkeer van de aanspraak op het moment van afkoop. In het geval van de werknemer bedroeg de relevante commerciële waarde € 453.379. De inspecteur had dan ook terecht 80% van dat bedrag belast.
Wet: art. 11, eerste lid, onderdeel g Wet LB 1964 (tekst 1 januari 2004) en art. 19b en art. 39f Wet LB 1964 (tekst 1 januari 2014)
Geef een reactie