Minister Hoekstra reageert op een vraag over een zogenaamde tegenstrijdigheid tussen het Burgerlijk Wetboek en de inkomstenbelastingwetgeving.
Een man en vrouw zijn in 2009 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Ze wonen niet samen. De man is eigenaar van de woning waarin hij woont en de vrouw is eigenaresse van de woning waarin zij woont. Zij vinden het onrechtvaardig dat zij op grond van de inkomstenbelastingwetgeving als gehuwden slechts één woning mogen aanmerken als eigen woning (box 1), terwijl zij voor het BW geen samenwoonverplichting hebben. Civielrechtelijk hebben zij dus ieder een woning, terwijl de inkomstenbelastingwetgeving er vanuit gaat dat zij gezamenlijk twee woningen hebben, waardoor zij de keuze moeten maken welke woning als eigen woning (box 1) moet worden aangemerkt. Daarbij merken zij nog op dat sinds 1 januari 2018 niet langer de algehele gemeenschap van goederen de wettelijke basis is, maar de beperkte gemeenschap van goederen.
Het BW en de inkomstenbelastingwetgeving bestaan naast elkaar. Op basis van het BW kunnen de man en vrouw hun manier van samenleven juridisch inrichten zoals zij willen. En is het dus mogelijk ieder de eigenaar is van de woning waarin zij wonen. Dat betekent niet dat het BW en de inkomstenbelastingwetgeving met elkaar in strijd zijn, aldus Hoekstra.
Fiscale partners
Echtgenoten zijn elkaars fiscaal partner. Dat staat met ingang van 1 januari 2011 in artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In de wettelijke regeling van het fiscaal partnerschap zijn voor echtgenoten geen nadere voorwaarden gesteld. Het zijn van echtgenoot is voldoende. Er gelden voor echtgenoten geen materiële voorwaarden voor bijvoorbeeld de wijze waarop de financiën onderling zijn geregeld of voor samenwonen. Het fiscaal partnerschap voor echtgenoten eindigt op het moment dat de echtgenoten niet op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen én een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend. Tot 1 januari 2011 waren in Nederland wonende echtgenoten overigens ook altijd elkaars fiscaal partner, óók als zij niet op hetzelfde woonadres waren ingeschreven.
Objectieve criteria
De wetgever heeft voor het bepalen van fiscaal partnerschap bij echtgenoten met ingang van 1 januari 2011 bewust gekozen voor het uitsluitend hanteren van objectieve criteria. Mede hierdoor kon een belangrijke vereenvoudiging worden bereikt. Het werken met materiële criteria zou de controle door de Belastingdienst bemoeilijken.
Bij een belastingplichtige en zijn fiscaal partner tezamen wordt niet meer dan één hoofdverblijf in aanmerking genomen. Dat staat in artikel 3.111, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en houdt in dat fiscale partners samen maximaal één woning fiscaal als eigen woning (box 1) kunnen hebben. De wetgever heeft ook hier bewust voor gekozen.
Hardheidsclausule
De wet kent een speciale bevoegdheid, de zogenoemde hardheidsclausule (artikel 63 AWR). De wet staat toepassing van de hardheidsclausule uitsluitend toe in zeer uitzonderlijke gevallen. De hardheidsclausule kan alleen worden toegepast bij een ‘onbillijkheid van overwegende aard’. Daarvan is slechts sprake als het gaat om een gevolg dat de wetgever had voorkomen, als hij dat bij het maken van de wet had voorzien.
De man heeft geen hardheidsclausuleverzoek ingediend, maar mocht hij dit wel hebben gedaan, dan had Hoekstra zijn verzoek afgewezen. De wetgever heeft die situatie namelijk onderkend door ook echtgenoten die op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd aan te merken als fiscale partners door geen aanvullende materiële voorwaarden te stellen voor het fiscaal partnerschap. Daarnaast heeft de wetgever er bewust voor gekozen dat fiscale partners samen maximaal één woning in box 1 kunnen aanmerken als eigen woning. Daarbij is de onderhavige situatie van echtgenoten die ieder afzonderlijk een woning hebben expliciet onderkend en is ook voor die situatie vastgesteld dat geen sprake zal zijn van het in aanmerking nemen van twee eigen woningen in box 1. De hardheidsclausule is niet bedoeld om in individuele gevallen een afwijkende regeling te treffen, omdat bijvoorbeeld de financiële en/of persoonlijke omstandigheden daar om vragen.
Meer informatie: Ministerie van Financiën, 5 februari 2020, 2019Z13858/2019D35838
Meer weten over de fiscale aspecten van een eigen woning? Kom dan naar de Masterclass op vrijdag 27 maart 2020.
Geef een reactie