Stel dat een buitenlandse stichting op grond van haar reglement verplicht is om na het overlijden van haar oprichter geld over te boeken naar rekeningen van zijn erfgenamen. De overboekingen aan de kinderen hoeven dan helemaal geen belaste schenkingen te zijn.
In een zaak voor Rechtbank Gelderland had een man in 1975 een stichting opgericht naar het recht van Liechtenstein. Hij had in dat jaar ook geld ingebracht in deze zogeheten Stiftung. In 1975 was de man nog met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. Op 19 november 1994 hieven de echtgenoten de huwelijkse voorwaarden op. In het volgende jaar kwam de man te overlijden. Zijn weduwe en vier kinderen waren de (derde) begunstigden van het vermogen van de Stiftung. De Stiftung opende daarom subrekeningen voor de erfgenamen en boekte daarop geldbedragen. Een dochter van de erflater gaf op dat zij was gerechtigd tot buitenlandse inkomsten en/of vermogen. Zij deed dat overigens pas op 5 september 2013, met toepassing van de inkeerregeling.
Schenking volgens de fiscus
De Belastingdienst kon bij haar geen successierecht navorderen (zie ook: ‘HR: Geen navordering over buitenlands vermogen na 12 jaar’). Maar de inspecteur meent dat hij wel schenkingsrecht kan navorderen. Hij stelt dat het vermogen van de stichting op het moment van het overlijden van de vader behoorde tot de huwelijksgemeenschap. Daardoor kreeg de dochter feitelijk 10% van het stichtingsvermogen geschonken van haar moeder, aldus de fiscus.
Uitkering op grond van reglement
De rechtbank wijst de stelling van de inspecteur af. De Stiftung heeft haar vermogen overgeboekt op grond van de bepalingen in haar reglement. Dat heeft dus niets te maken met vrijgevigheid van de moeder. De moeder kon namelijk geen enkele invloed uitoefenen op de inhoud van het reglement. Dus heeft zij geen schenking gedaan. De Belastingdienst probeert nog aannemelijk te maken dat de stichting feitelijk in Nederland is gevestigd. Dit lukt evenmin. De rechtbank constateert dat het bestuur van de Stiftung in Liechtenstein is gevestigd. Nu geen sprake is van een schenking door een Nederlandse schenker, hoeft de dochter geen schenkingsrecht te betalen.
Wet: art. 1, eerste lid sub 2° en zevende lid SW 1956 en art. 7:186, tweede lid BW
Geef een reactie