Bij tijdelijke verhuur van een onderneming komt de exploitatie weer terug bij de verhuurder. Er is daarom geen sprake van overdracht van een onderneming. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant blijft de verhuurder van de onderneming aan het voortzettingsvereiste voldoen voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet.
Een zoon kreeg eind 2014 van zijn vader alle aandelen in een holding geschonken en deed een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling SW (BOR). De holding hield op haar beurt alle aandelen in Holding A. Deze laatste holding verhuurde een benzineservicestation aan haar dochtermaatschappij. Vanaf 1 november 2015 verhuurde Holding A het benzineservicestation niet langer aan haar dochtermaatschappij maar aan een derde. Nadat dit bekend werd bij de inspecteur, heeft hij een navorderingsaanslag schenkbelasting opgelegd.
Voldoet de zoon aan het voortzettingsvereiste voor de BOR?
In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is of bij verhuur van een onderneming sprake is van een overdracht, zoals de inspecteur stelde. De zoon is van mening dat sprake is van voortgezet ondernemerschap en de BOR van toepassing blijft.
Bij tijdelijke verhuur onderneming geen overdracht of staking
De rechtbank is van oordeel dat bij verhuur van de onderneming geen sprake is van overdracht van een onderneming. De verhuur is van tijdelijke aard en daardoor komt de exploitatie van de onderneming uiteindelijk weer terug bij de verhuurder. De oorspronkelijke onderneming wordt voortgezet, alleen de wijze van exploitatie van de onderneming wijzigt tijdelijk.
Oordeel rechtbank in lijn met bedoeling BOR
De rechtbank acht haar zienswijze ook passen binnen de ratio van de BOR. De wetgever achtte het vanuit algemeen sociaal-economisch belang onwenselijk dat een onderneming overgaat door vererving moet worden gestaakt of geforceerd moet worden verkocht zonder dat de bedrijfsresultaten daartoe aanleiding geven. De zoon heeft in dit geval geen liquiditeiten ontvangen waarmee hij de schenkbelasting kan voldoen. Verhuur van de onderneming was voor de zoon ook de enige mogelijkheid om de onderneming en daarmee de werkgelegenheid voor zijn personeel te behouden. De zoon voldoet volgens de rechtbank dus aan het voortzettingsvereiste van de BOR en de Belastingdienst moet de navorderingsaanslag schenkbelasting vernietigen.
Wet: art. 35e SW 1956
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 28 januari 2020 (gepubliceerd 4 maart 2020), ECLI:NL:RBZWB:2020:316
Geef een reactie