Een ontslagvergoeding is niet rechtstreeks gekoppeld aan tegenwoordige arbeid. Deze vergoeding hangt meer samen met in het verleden verrichte arbeid. Daarom is de arbeidskorting niet van toepassing op zo’n ontslagvergoeding.
Een werknemer kreeg na zijn ontslag van de kantonrechter een ontslagvergoeding toegekend. Bij de vaststelling van die vergoeding had de rechter rekening gehouden met enkele omstandigheden. Zo speelde onder meer een rol dat de werknemer langdurige ziek was geweest. De werkgever had over een lange termijn loon moeten doorbetalen zonder dat daar arbeid tegenover stond. De werknemer vond dat de ontslagvergoeding inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking vormde. Daardoor meende hij ook recht te hebben op de arbeidskorting. Maar de inspecteur merkt de ontslagvergoeding aan als loon uit vroegere dienstbetrekking. De vraag is of dat terecht is.
Nauwe band met arbeid ontbreekt
Hof Amsterdam betrekt oudere rechtspraak in zijn redenering. Volgens deze rechtspraak is bepalend of de inkomsten nauw verband houden met bepaalde verrichte arbeid. De inkomsten moeten een rechtstreekse beloning vormen voor verrichte arbeid. Anders is geen sprake van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Het is onvoldoende als de inkomsten slechts meer algemeen hun oorzaak vinden in het voorheen verricht zijn van arbeid. Dat de dienstbetrekking waaruit de werknemer de inkomsten geniet nog bestond op dat genietingsmoment, is niet doorslaggevend. Het hof haalt uit de overwegingen van de kantonrechter dat de ontslagvergoeding geen rechtstreekse beloning is voor in 2015 verrichte arbeid. Daarmee is de ontslagvergoeding dus evenmin een onmiddellijke tegenprestatie voor die arbeid. De Belastingdienst heeft de toepassing van de arbeidskorting terecht geweigerd.
Wet: art. 22a LB 1964 en art. 8.1, eerste lid, onderdeel e en 8.11 Wet IB 2001
Bron: Gerechtshof Amsterdam 18 februari 2020 (gepubliceerd 4 maart 2020), ECLI:NL:GHAMS:2020:435, 19/00559
Geef een reactie