Of een door een ondernemer verstrekte lening tot zijn ondernemingsvermogen gaat behoren is beslissend of hij die lening heeft verstrekt binnen het kader van de normale uitoefening van zijn onderneming.
Een man en zijn echtgenote waren beide vennoten in een vennootschap onder firma, waarvan de activiteiten bestonden uit grondverzet en loonwerkzaamheden. Vanaf 2009/2010 bestonden de werkzaamheden vooral uit de bestrijding van stof die ontstaat door het storten van losse steenkolen in het havengebied van Amsterdam. In 2010 raakten de man en zijn echtgenote in contact met een andere firma. Deze andere firma hield zich bezig met het vervaardigen van elektrische lampen en verlichtingsapparaten en het vervaardigen, importeren van, groothandel in verlichtingsarmaturen en aanverwante artikelen. Beide firma’s ondertekenden een intentieverklaring voor de samenwerking. Vooruitlopend op de formele samenwerking verstrekten de man en zijn echtgenote leningen aan de andere firma. Het lukte de andere firma echter niet om winstgevend te worden. Uiteindelijk failleert de andere firma.
Verstrekken van leningen is geen gebruikelijke ondernemingsactiviteit
In geschil bij Rechtbank Noord-Holland is afwaardering van de leningen. De rechtbank stelt vast dat de activiteiten van de beide firma’s niet op elkaar lijken. De man heeft ook niet aangegeven dat zijn firma vaker leningen verstrekte aan andere ondernemingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verstrekken van geldleningen niet past binnen de normale bedrijfsuitoefening van de firma valt. Dat geldt ook voor het verstrekken van geldleningen aan ondernemingen met voor de vof branchevreemde activiteiten.
Geen start nieuwe onderneming
Er is ook geen sprake van een eerste handeling vanwege de start van een nieuwe onderneming. De vof had de bedoeling om met de andere firma samen te gaan werken. Van een een daadwerkelijke samenwerking is het echter nooit gekomen. De vof heeft ook geen risico gelopen, de samenwerking zou pas worden geformaliseerd als de andere firma winstgevend zou worden. Dat is nooit gebeurd. De man heeft nooit de bedoeling gehad zich direct te verplichten de samenwerking met de andere firma aan te gaan. Hij wenste immers dat die andere firma eerst winst zou maken. Bovendien is niet in geschil dat de verstrekte gelden civielrechtelijk geldleningen waren en niet waren verstrekt als ondernemingskapitaal.
Wet: art. 3.8 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 4 februari 2020 (gepubliceerd 21 maart 2020), ECLI:NL:RBNHO:2020:910 en Rechtbank Noord-Holland 4 februari 2020 (gepubliceerd 21 maart 2020), ECLI:NL:RBNHO:2020:911
Geef een reactie