Grondtransacties tussen familieleden trekken vaak de aandacht van de Belastingdienst. Als de inspecteur de fiscale aspecten van de transactie onderzoekt, maar de transactie vervolgens alleen in het dossier van de verkopers opneemt, begaat hij een ambtelijk verzuim. Dit kan het opleggen van een navorderingsaanslag bij de koper in de weg staan.
Een vrouw had met haar broer en haar zus in 2007 een stuk cultuurgrond met opstallen gekocht van haar ouders voor € 632.783. Daarbij kwamen de partijen een regulier pachtrecht ten behoeve van de ouders overeen. Zo kon de moeder gedurende bijna twaalf jaar en vier maanden de grond blijven gebruiken voor haar onderneming. De moeder had zelf de grond enkele maanden daarvoor vrij van pacht gekocht voor ruim € 1,6 miljoen. De kinderen bleven de koopsom schuldig. De ouders verrekenden een deel van deze schuld met een schuld die zij zelf aan hun kinderen hadden. Een paar jaar later losten de kinderen de rest van de schuld af. In 2016 staakte de moeder haar landbouwbedrijf volledig.
Box 3 of box 1?
De vrouw gaf haar aandeel in de cultuurgrond op als vermogen in box 3. Maar toen de moeder haar landbouwonderneming staakte, ging de Belastingdienst de zaken nader bestuderen. Volgens de fiscus was in de jaren vóór de staking sprake was van een maatschappelijk ongebruikelijke terbeschikkingstelling (tbs). Deze tbs zou zijn begonnen in 2007 en voor een groot deel zijn beëindigd in 2014. De inspecteur legt de vrouw daarom een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op over 2014.
Geen nieuw feit
De vrouw gaat echter met succes in beroep tegen de navorderingsaanslag. De rechtbank merkt op dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit. Destijds had bij de grondtransactie al een onderzoek naar de fiscale aspecten plaatsgevonden. De inspecteur heeft dit onderzoek niet opgenomen in het fiscaal dossier van de vrouw. Hij had evenmin haar aangifte over 2007 nader onderzocht. Daarmee heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan. De rechtbank oordeelt dat een nieuw feit ontbreekt en vernietigt daarom de navorderingsaanslag.
Wet: art. 3.91, derde lid Wet IB 2001 en art. 16 AWR
Bron: Rechtbank Den Haag 22 april 2020 (gepubliceerd 8 mei 2020), ECLI:NL:RBDHA:2020:4095, SGR 19/1450
Geef een reactie