Ondernemers hoeven geen BPM te betalen voor de inschrijving in het kentekenregister van een bestelauto die minstens vijf jaar geleden voor het eerst is gebruikt. Deze grens luistert nauw. Ondernemers mogen namelijk de levensduur niet naar boven afronden.
Een man had een buitenlandse bestelauto gekocht. Vervolgens liet hij die bestelauto op zijn naam inschrijven in het kentekenregister. Ongeveer een week eerder had de verkoper van de bestelauto een opgave bruto BPM ingediend. Daarbij had de verkoper het vakje vrijstellingsvergunning aangevinkt. De Belastingdienst meende echter dat de man BPM moet voldoen. Toen de man geen BPM afdroeg, legde de inspecteur hem een naheffingsaanslag BPM op. De man startte daarop een beroepsprocedure.
Geen vrijstelling verleend
De man stelt voor Hof Den Bosch ten eerste dat de verkoper ten onrechte de BPM-vrijstelling voor bestelauto’s voor ondernemers heeft toegepast. Omdat niet aan de voorwaarden van de vrijstelling is voldaan, moet de fiscus de BPM naheffen van de verkoper, aldus de man. Maar het hof verwerpt dit standpunt. Dat de verkoper het vakje vrijstellingsvergunning heeft aangevinkt, betekent nog niet dat hij de vrijstelling heeft benut. Omdat het kenteken niet op naam van de verkoper is geteld, was hij niet belastingplichtig voor de BPM. En dus heeft hij evenmin de vrijstelling benut.
Net te nieuw
Vervolgens betwist de man de hoogte van de verschuldigde BPM. Hij wijst erop dat op de grondslag van de BPM een afschrijving van 100% moet plaatsvinden als de bestelauto minstens vijf jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen. In dit geval is de bestelauto vier jaar, elf maanden en 25 dagen voor het eerst in gebruik genomen. Volgens de man moet nu een afronding naar boven plaats vinden. Maar het hof haalt niet uit de wetsgeschiedenis dat men mag afronden ten gunste van de belastingplichtige. Het hof oordeelt daarom dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Wet: art. 10, derde lid en 13a Wet BPM 1992
Geef een reactie