Uiterlijk 15 juni 2015 had de ondernemer de factuur moeten uitreiken voor de beëindigingsvergoeding. Het tijdvak waarover naheffing moet plaatsvinden is daardoor het tweede kwartaal 2015 en niet het eerste kwartaal 2016.
Een vrouw startte eind 2011 een eenmanszaak. Haar activiteiten bestonden uit vertalen en bemiddelen. In juli 2012 sloot de vrouw een agentuurovereenkomst met een bv. Daarbij kwamen zij overeen dat de vrouw potentiële klanten actief zou benaderen. Vervolgens zou zij bemiddeling en begeleiding verlenen bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen de bv en die klanten. Overeengekomen werd dat de vrouw recht kreeg op 10% van de verkoopprijs die de bv ontving. De bv kwam door de bemiddeling in contact met het Institute of Applied Technologies en verkreeg daardoor zicht op deelname aan een omvangrijk project.
Vaststellingsovereenkomst vanwege uitschrijving onderneming
Op 1 oktober 2014 liet de vrouw haar onderneming echter uit het Handelsregister uitschrijven. Dat leidde tot een vaststellingsovereenkomst (VSO) tussen de vrouw en de bv. In deze VSO was opgenomen dat de vrouw recht had op 4% van het aanneembedrag als beëindigingsvergoeding. Daarnaast had ze recht op 10% van het aanneembedrag. De VSO werd op 31 mei 2015 gesloten. In mei 2016 richtte de vrouw een nieuwe onderneming op, geregistreerd in de Verenigde Arabische Emiraten. Na een boekenonderzoek legde de Belastingdienst een naheffingsaanslag omzetbelasting op.
Onderneming in Nederland gevestigd
In geschil bij Rechtbank Den Haag is de opgelegde naheffingsaanslag en boete. De vrouw is van mening dat zij in Nederland geen omzetbelasting is verschuldigd. Zij stelt dat zij haar onderneming in de Verenigde Arabische Emiraten heeft. De rechtbank komt tot het oordeel dat zij in Nederland haar onderneming had. Zij verbleef merendeels in Nederland gedurende 2012-2016. De eerste onderneming was ingeschreven in Nederland en ook op de VSO was vermeld dat de onderneming in Nederland was gevestigd. De vrouw is in Nederland omzetbelasting verschuldigd.
Onjuist tijdvak naheffingsaanslag
De rechtbank vindt dat de beëindigingsvergoeding van 4% een soort afkoopsom is vanwege het afzien van verdere rechten uit de agentuurovereenkomst. De omzetbelasting over die 4% is verschuldigd in het tweede tijdvak van 2015. De Belastingdienst had de naheffingsaanslag opgelegd over het eerste kwartaal 2016. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en boete komen te vervallen, omdat de inspecteur expliciet een standpunt heeft ingenomen over het tijdvak van naheffen.
Wet: art. 6, 12 en 34c Wet OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Den Haag 26 maart 2020 (gepubliceerd 22 mei 2020), ECLI:NL:RBDHA:2020:4467
Geef een reactie