Als je een bocht te krap neemt, loop je de kans dat je in de berm terecht komt en niet verder kunt. Dat is natuurlijk heel vervelend en de kans op schade is dan ook behoorlijk groot.
De ondernemer waarover de volgende uitspraak gaat, kan daarvan meepraten. Hij was vennoot in een commanditaire vennootschap die een elektrotechnisch installatie- en reparatiebedrijf uitoefende. De vennoten besluiten hun onderneming in te brengen in een nieuw op te richten besloten vennootschap. En bedingen bij de inbreng van de bv een stakingslijfrente. Daartoe wordt de stakingswinst en de vrijval van de oudedagsreserve gebruikt. Alleen, binnen de cv is onvoldoende geld aanwezig om de storting te doen. De toekomstige aandeelhouders besluiten in privé een lening aan te gaan, met als onderpand hun eigen woningen en het niet-ingebrachte bedrijfspand. De lening wordt gebruikt om de stakingslijfrente aan te kopen bij de bv. “De vennootschap verstrekt vervolgens een lening, op zakelijke gronden, aan de vennoot. Vervolgens lost de vennoot de lening bij de bank weer af (kasrondje).” Zo staat het te lezen in de in 2011 gevoerde correspondentie met de inspecteur.
De reactie van de inspecteur is duidelijk: “De door u beschreven situaties is in beide gevallen niet meer en niet minder dan een vooropgezet kasrondje dan wel schijnhandeling waarbij uiteindelijke de premie schuldig wordt gebleven. Dit heeft de wetgever bij de belastingherziening 2001 door het opnemen van artikel 3.130 willen tegengaan.
(…)
Ik verzoek u ten zeerste om alle vennoten duidelijk in kennis te stellen van het feit dat de lijfrentepremie niet aftrekbaar is. Voor hen is in dat geval duidelijk dat bij het doen van de aangifte inkomstenbelasting geen recht bestaat op aftrek.”
Een gewaarschuwd mens zou je dus denken. Maar onze ondernemer stort op 6 juni 2012 het geleende bedrag op de rekening van de bv met als omschrijving “volstorting lijfrente” en ontvangt het geld de dag daarop weer terug als “verstrekking lening”. De lijfrenteovereenkomst wordt schriftelijk vastgelegd en is door de betaling van de premie civielrechtelijk tot stand gekomen. Van de lening wordt keurig een leningsovereenkomst gemaakt met een rentevoet van 4 % 10-jaar vast en hypothecaire zekerheid op de woning. In de loop van de jaren is een deel van de lening afgelost uit de verkoopopbrengst van onroerende zaken.
Zelfstandige fiscale kwalificatie
In geschil is of de ondernemer recht heeft op aftrek van premies voor lijfrenten en hoe hoog die aftrek dan mag zijn. Het Hof oordeelt dat de inspecteur de lijfrentepremie terecht niet in aftrek heeft toegelaten omdat de premie feitelijk schuldig gebleven is. Gelet op de Wet inkomstenbelasting 2001 en het economische resultaat van het geheel van stortingen door belanghebbende als lijfrentepremie enerzijds en de stortingen door de bv als geldlening anderzijds is het onaanvaardbaar is om de gekozen civielrechtelijke vorm voor de toepassing van de belastingwet te volgen. Het hof ziet dan ook aanleiding voor een zelfstandige fiscale kwalificatie in die zin dat het geheel van de stortingen over en weer wordt aangemerkt als het schuldig blijven van de lijfrentepremies. In de voorgaande zin gaat het om de term: zelfstandige fiscale kwalificatie. Het leerstuk van de fiscale herkwalificatie wordt toegepast indien de aan de gekozen rechtsvorm verbonden fiscale gevolgen niet aanvaardbaar zijn gezien het economische resultaat ervan en gelet op de strekking van de belastingwet. Er wordt door de constructie “heengekeken”. Hoewel civielrechtelijk sprake is van een perfecte lijfrenteovereenkomst, wordt voor de fiscaliteit de aftrek geweigerd omdat niet aan de volstortingsverplichting is voldaan. En dan is aftrek op grond van artikel 3.130 Wet IB 2001 niet toegestaan.
Extra zuur
En dat is voor onze ondernemer extra zuur: hij krijgt géén aftrek van de lijfrentepremie omdat deze premie niet betaald is maar moet wel afrekenen over de stakingswinst en vrijval van zijn FOR. Daarnaast is de saldomethode niet van toepassing en worden de toekomstige lijfrente-uitkeringen ook nog eens volledig belast. En dat allemaal omdat de termijn tussen de aankoop van de stakingslijfrente en het storten van de opgenomen lening door de bv zeer kort was. Was de termijn in plaats van twee dagen, twee jaar geweest, dan had de situatie er wellicht geheel anders uitgezien….
Maar ja, hij was gewaarschuwd door de inspecteur en dus: “Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.”
P.S. Of onze ondernemer destijds bijgestaan is door een fiscaal adviseur wordt niet duidelijk in het verhaal. Voor de praktijk blijft het leerstuk van de fiscale herkwalificatie een aandachtspunt.
Bron: Gerechtshof Amsterdam, 7 april 2020, nr. 19/00204, ECLI:NL:GHAMS:2020:1007
Geef een reactie