Geniet een bv binnen zes jaar na het verlaten van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting een voordeel uit kwijtschelding? Dan is de kans groot dat dit voordeel is belast. Wil de bv dat dit kwijtscheldingsvoordeel is vrijgesteld, dan zal zij moeten bewijzen dat de waardedaling van de vordering voortvloeit uit verliezen na het verbreken van de fiscale eenheid.
Vrijstelling van kwijtscheldingswinst
Als een schuldeiser zijn schuldenaar (een deel van) zijn schuld kwijtscheldt, geniet de schuldenaar een voordeel. In de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is opgenomen dat dit voordeel uit de kwijtschelding is vrijgesteld. Het moet dan overigens wel gaan om een prijsgeven vordering die niet meer voor verwezenlijking vatbaar was. De wet stelt bepaalde situaties waarin een schuldsaneringsregeling van rechtswege eindigt gelijk aan het prijsgeven van een oninbare vordering. De kwijtscheldingswinstvrijstelling geldt alleen voor zover de voordelen uit de kwijtschelding de som van het verlies uit werk en woning en de te verrekenen verliezen overtreffen.
Vrijstelling in de vennootschapsbelasting
De kwijtscheldingswinstvrijstelling werkt ook door naar de vennootschapsbelasting. Maar stel nu dat de schuldenaar een bv is binnen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (FE). In dat geval heeft men te maken met een extra bepaling. Deze bepaling treedt in werking als de kwijtschelding plaatsvindt binnen zes jaar nadat de schuldeiser de FE heeft verlaten (ontvoeging). In deze situatie is de kwijtscheldingswinstvrijstelling in beginsel niet van toepassing als een bv deel uitmaakte van een FE en nog geen zes jaar geleden deze FE heeft verlaten. De vrijstelling is wel van toepassing als men aannemelijk maakt dat de vrijstelling ook zou gelden als de bv niet tot een FE behoorde.
Kwijtschelding na ontvoeging
Deze problematiek kwam aan de orde in een zaak met betrekking tot een bv die tot een FE behoorde. Zij had een schuld aan haar moedervennootschap. Op 12 maart 2009 verliet de bv de FE en kwam in handen van twee andere vennootschappen. Deze twee vennootschappen losten de schuld van de bv af, maar daardoor had de bv nu een schuld aan hen. Hoewel de resultaten van de bv vanaf 2010 wel wat verbeterden, leed zij over de jaren 2005 – 2013 per saldo een verlies. Daarom schold een van de moedervennootschappen de bv in 2014 € 218.113 van haar schuld kwijt. De bv meent dat deze kwijtscheldingswinst is vrijgesteld. Maar de inspecteur stelt dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling hier achterwege blijft.
Waardedaling na verbreken FE?
De bv begint daarom een beroepsprocedure. Voor Hof Arnhem-Leeuwarden verwijst de inspecteur naar de beperking van de kwijtscheldingswinstvrijstelling in geval van een FE. De bv meent dat deze beperking puur het karakter van een antimisbruikbepaling heeft. In haar geval is de waardedaling het gevolg van verliezen die na het verlaten van de FE zijn ontstaan. Daarom stelt de bv dat zij recht heeft op de kwijtscheldingswinstvrijstelling.
Geen misbruik
De bv onderbouwt haar stellingen echter niet. Haar resultaten over 2010 tot en met 2013 zijn per saldo positief, terwijl zij daarvoor steeds een (fors) verlies leed. Onder deze omstandigheden vindt het hof het niet aannemelijk dat de vordering in waarde is gedaald door verliezen na het verlaten van de FE. Bovendien is de maatregel ook van toepassing als geen sprake is van expliciet misbruik. Het gaat erom dat vennootschappen die tot een FE hebben behoord niet beter worden behandeld dan andere bv’s. In het verleden zijn verliezen van de bv verrekend met winsten van de FE in haar geheel. Alleen al daarom wil de wetgever niet dat de bv de kwijtscheldingswinstvrijstelling toepast. Het hof verklaart daarom het beroep van de bv ongegrond.
Wet: art. 3.13, eerste lid onderdeel a Wet IB 2001 en art. 8, eerste en vierde lid en 15ac, tweede lid Wet Vpb 1969
Geef een reactie