Als een holding uit aandeelhoudersmotieven een lening verstrekt aan haar dochtermaatschappij, is een eventuele waardedaling van die vordering niet aftrekbaar. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden verandert deze situatie niet als de aandeelhoudersrelatie tussen schuldeiser en schuldenaar is verbroken.
Een holding had samen met een andere holding een bv opgericht die een nieuw kledingmerk zou exploiteren. De ene holding hield 49% van de aandelen in deze dochtervennootschap. Beide holdings verstrekten leningen aan de bv. De ene holding stond daarbij toe dat de bv niet hoefde af te lossen zo lang de holding medeaandeelhouder was. Volgens de Belastingdienst was mede daardoor de lening onzakelijk. Andere omstandigheden die wezen op onzakelijkheid waren het geringe eigen vermogen van de bv en haar onervarenheid met de kledingbranche. Bovendien was de verwachting dat pas na vier jaren de aanloopverliezen waren ingehaald. Ook het hof oordeelt dat gezien deze omstandigheden de lening vanuit aandeelhoudersmotieven is verstrekt.
Belang overgedragen
Vervolgens wijst de holding erop dat zij haar vordering op de bv heeft kwijtgescholden nadat zij haar belang in de bv had overgedragen aan de andere holding. Maar dat verandert volgens het hof niets aan deze zaak. Op het moment waarop de holding de lening verstrekte, was de lening al onzakelijk. De latere verbreking van de aandeelhoudersrelatie maakt de lening niet ineens alsnog zakelijk. De holding mag daarom de waardedaling van haar vordering op de bv niet aftrekken.
Geef een reactie