Uit twee recente arresten van de Hoge Raad volgt dat de kosten van een dwangbevel niet afzonderlijk in rekening hoeven te worden gebracht. Ook blijkt dat een termijn van twee dagen om aan de kosten te ontkomen ‘in beginsel’ redelijk is. Met een reactie van mr. Nick van den Hoek.
In beide zaken had de belastingdeurwaarder aan een belastingschuldige naheffingsaanslagen of navorderingsaanslagen betekend en kort daarna (of gelijktijdig) een dwangbevel wegens niet tijdig betalen. Normaal gesproken geldt een betalingstermijn van veertien dagen. Maar onder bijzondere omstandigheden kan een aanslag direct en tot het volle bedrag opeisbaar zijn. Ook in deze zaken waren de aanslagen direct opeisbaar. De dwangbevelen vermeldden dat de belastingschuldigen meer dan € 11.000 aan kosten moesten betalen. Deze betalingen konden achterwege blijven als de belastingschuldigen binnen twee dagen zouden betalen. De aanslagen zijn niet op tijd betaald. Maar de belastingschuldigen menen dat zij niet op de correcte wijze in gebreke zijn gesteld. De Hoge Raad moet dit beoordelen.
Dwangbevel direct na aanslag
De Hoge Raad redeneert dat de belastingdeurwaarder kosten in verband met zijn werkzaamheden voor de invordering in rekening mag brengen aan iemand die in gebreke is met zijn betaling. Als de fiscus een dwangbevel uitvaardigt, moeten daarin de kosten zijn vermeld. In de desbetreffende zaken is dit ook gebeurd. De Hoge Raad geeft vervolgens aan dat het invorderbaar worden van een navorderings- of heffingsaanslag kan samenvallen met de uitreiking van een dwangbevel. De deurwaarder moet de belastingschuldige wel enige tijd gunnen om de aanslag te betalen voordat de kosten definitief in rekening worden gebracht. In deze zaken kregen de belastingschuldigen (iets minder dan) twee dagen de tijd om te betalen. Voor de Hoge Raad is dat in beginsel een redelijke termijn.
Reactie mr. Nick van den Hoek
Taxence vroeg mr. Nick van den Hoek, advocaat-belastingkundige bij Jaeger Advocaten-belastingdeskundigen, om een reactie op deze arresten.
De Hoge Raad heeft in 1996 bepaald dat het onaanvaardbaar is dat de ontvanger kosten van invordering in rekening brengt zonder dat de belastingplichtige in de gelegenheid is geweest om van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen (Hoge Raad 29 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1817). Vroeger werden de kosten van een dwangbevel daarom na twee dagen alsnog in rekening gebracht als betaling was uitgebleven. Met het oog op de invoering van de bestuursrechtelijke geldschuldenregeling in de Awb in 2009 is die werkwijze losgelaten. Sindsdien moest het dwangbevel namelijk de kosten vermelden (artikel 4:122 Awb).
In de literatuur is wel verdedigd dat de gewijzigde werkwijze, waarbij de kosten direct in rekening worden gebracht en komen te vervallen bij tijdige betaling, in strijd is met de wet. Hof Den Haag oordeelde in die zin en overwoog dat men moet kijken naar het moment van het betekenen van het dwangbevel. Vanwege de versnelde invordering die was toegepast, was de belastingplichtige toen nog niet te laat met betalen (er zaten drie minuten tussen de betekening van de aanslagen en het dwangbevel). En daarom zouden de kosten prematuur in rekening gebracht zijn. De Hoge Raad heeft die visie afgewezen en staat de werkwijze van de ontvanger dus toe. Hij voegt daaraan toe dat twee dagen ‘in beginsel’ een redelijke termijn is om aan de kosten te ontkomen.
Twee dagen is natuurlijk wel erg kort. Helemaal als je bedenkt dat de meeste dwangbevelen niet worden betekend, maar per post verstuurd. Nu postbezorging niet meer dagelijks gebeurt, is het de vraag hoe houdbaar de termijn van twee dagen is. Wat als door trage bezorging slechts één dagdeel resteert om de belastingschuld te voldoen? Of als je pas na drie dagen je fysieke postbus leegt? Komt dat, in tijden van verregaande digitalisering, voor risico van de belastingplichtige? Ik meen dat de ontvanger aan zet is om (belangrijke) besluiten inzake de invordering van belastingen (ook) digitaal bekend te maken.
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van mr. Nick van den Hoek in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Wet: art. 10, eerste lid, onderdelen b en e IW 1990, art 4:122 Awb en art. 1 Kostenwet
Bronnen: Hoge Raad 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1200, 20/00082 en Hoge Raad 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1277, 19/02717
Geef een reactie