Kiest een fiscaal partner voor de vermogensrendementsheffing een verdeling die niet spoort met de verdeling bij de andere partner? Dan hebben partners geen keuze gemaakt. In dat geval wordt het box 3-inkomen bij ieder van de partners voor de helft in aanmerking genomen.
In 2013 en 2014 bedroeg voor een man en zijn echtgenote de gezamenlijke grondslag voor box 3 ruim € 5 ton. De echtelieden kozen ervoor afzonderlijk aangifte te doen. Bij de aangiften gaf ieder van de partners als aandeel in het vermogen 0% op. De inspecteur vorderde na en legde vergrijpboetes op aan de man en de vrouw voor de jaren 2013 en 2014.
Wel in onderling overleg keuze maken
In geschil bij Rechtbank Noord-Holland is de vraag of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. Volgens de rechtbank is er geen twijfel over mogelijk dat fiscaal partners die zelf willen kiezen voor een bepaalde verdeling van het vermogen, samen in onderling overleg één onderlinge verhouding moeten kiezen. Een keuze waarbij één van de partners voor zichzelf een verdeling kiest, die niet in overeenstemming is met de verdeling van de andere partner, is daarom geen keuze voor een onderlinge verhouding. De inspecteur heeft terecht de helft van het box 3-inkomen bij ieder van de partners in aanmerking genomen.
Grove schuld
De boetes zijn volgens de rechtbank ook terecht opgelegd. In voorgaande jaren, althans in ieder geval in 2011, is het vermogen door de partners wel sluitend verdeeld. Het is dan ongeloofwaardig dat de fiscaal partners door het aangifteprogramma voor 2013 en 2014 op het verkeerde been zijn gezet. Bovendien is het van algemene bekendheid dat over een vermogen als dat van de fiscaal partners, belasting is verschuldigd. Volgens de rechtbank is het geen toeval dat de in de aangiften van de man en zijn partner gemaakte verdeling niet onderling overeen kwam. Zij hebben hiervoor bewust gekozen. Daarom hebben zij volgens de rechtbank ten minste gehandeld naar een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Het is daarmee aan grove schuld te wijten dat te weinig belasting is betaald.
Geen ne bis in idem
Oplegging van de boetes is niet in strijd met het verdedigingsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel of het ne bis in idem-beginsel. Wat het laatste betreft, elke persoon wordt in elk jaar voor een feit beboet, dus geen ne bis in idem.
Wet: art. 67e AWR en art. 2.17 lid 1 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 14 juli 2020 (gepubliceerd 20 juli 2020), ECLI:NL:RBNHO:2020:5119, AWB – 19 _ 5303 en Rechtbank Noord-Holland 14 juli 2020 (gepubliceerd 20 juli 2020), ECLI:NL:RBNHO:2020:5120, AWB – 19 _ 5305
Geef een reactie