Volgens Hof Den Haag geldt voor de uitleg van het begrip bestuurder uit het belastingverdrag met Luxemburg een dubbele toets. Een formele toets en een materiële toets. De bestuurder moet statutair, formeel, bestuurder zijn. En hij moet feitelijk bestuurderswerkzaamheden verrichten.
Een man woonde in Nederland en was ‘directeur legal & compliance’ in dienstbetrekking werkzaam bij een Luxemburgse vennootschap. Deze vennootschap maakte deel uit van een groep financiële instellingen. De man had ook indirect een belang van 5% in de Luxemburgse vennootschap. In 2013 werkte de man gemiddeld twee dagen per week in Luxemburg en anderhalve dag per week thuis. De werkzaamheden in Nederland betroffen bestuurswerkzaamheden voor de Luxemburgse vennootschap.
Procedure Hof Den Haag voor 2011
In een eerdere procedure voor Hof Den Haag betreffende de aangifte inkomstenbelasting 2011 had de man een tegemoetkoming dubbele belasting geclaimd voor zijn bestuurderswerkzaamheden als lid van de Raad van Bestuur van de Luxemburgse vennootschap. Hof Den Haag besliste in ECLI:NL:GHDHA:2016:3775 dat de man niet voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 17 (bestuurdersbeloning) uit het belastingverdrag tussen Nederland en Luxemburg (hierna: het belastingverdrag). Voor 2013 stelde de man de kwestie opnieuw aan de orde bij hetzelfde hof.
Geen statutair bestuurder
Het hof verwerpt opnieuw het standpunt van de man onder verwijzing naar zijn hiervoor genoemde uitspraak. In het belastingverdrag zelf is geen definitie van bestuurder opgenomen. Daarom geldt de nationaalrechtelijke definitie van bestuurdersbegrip. Daarvoor verwijst het hof naar het arrest ECLI:NL:HR:1999:AA3938. Uit de definitie volgt een formeel (statutair) bestuurdersbegrip. De man nam deel aan het bestuur van de vennootschap. In materiële zin voldeed de man aan de definitie. Hij was echter niet op de voorgeschreven wijze statutair benoemd. Daarom was de man geen formele bestuurder in de zin van het belastingverdrag. De man kreeg geen tegemoetkoming dubbele belasting voor de beloning die betrekking had op de bestuurderswerkzaamheden.
Kwalificatieconflict
De man betoogde ook nog dat Nederland voor het begrip bestuurder bij een kwalificatieconflict, de kwalificatie van Luxemburg moest volgen. Het hof verwerpt dat. Uit niets in de tekst van het belastingverdrag blijkt dat de staten de gezamenlijke bedoeling hebben gehad dat Nederland verplicht zou zijn de kwalificatie van de inkomsten door Luxemburg te volgen bij toepassing van verschillende verdragsartikelen door de staten. Het hof geeft aan dat voor deze situatie de regeling voor onderling overleg uit het belastingverdrag openstaat.
Belastingverdrag met Luxemburg: art. 3, 16, 17 en 23
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 14 juli 2020 (gepubliceerd 22 juli 2020), ECLI:NL:GHDHA:2020:1317, BK-19/00527
Geef een reactie