Als een bv zekerheid wil stellen voor haar schuld aan haar dga, moet zij meer doen dan het verstrekken van een hypotheekrecht op een pand waarvan de dga mede-eigenaar is. De Belastingdienst zal namelijk stellen dat feitelijk geen sprake is van zekerheidstelling. De kans is dan groot dat de lening onzakelijk is.
In een zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden had een dga zijn holding een lening verstrekt van € 400.000. Volgens de leningsovereenkomst zouden zij later nog een aflossingsschema overeenkomen, maar vervroegde aflossing was toegestaan. De holding vestigde een recht van hypotheek op een bedrijfspand ten gunste van de dga. Uiteindelijk kwam het nooit tot een aflossing. Zo’n zeven jaar later wilde de dga zijn vordering op de holding afwaarderen en een verlies uit terbeschikkingstelling opgeven. De inspecteur accepteerde dit verlies niet omdat de lening onzakelijk zou zijn.
Te veel risico op lening
Het hof is het eens met de fiscus. De vordering van de dga is achtergesteld bij de vorderingen die de bank heeft op de holding en haar dochtervennootschappen. Het hypotheekrecht biedt geen reële zekerheid, omdat de holding het bedrijfspand samen met de dga heeft gekocht. De dga is dan ook eigenaar van het privédeel (25%) van het pand. Bovendien is uiteindelijk geen aflossingsschema opgesteld. Dit alles maakt een lening niet per definitie onzakelijk. Maar de inspecteur wijst ook op de bescheiden winst van de holding en haar dochtervennootschappen. Verder heeft de holding geen prognoses die een gunstiger beeld schetsen. Het hof meent daarom dat een derde de lening niet zou verstrekken tegen een winstonafhankelijke rente. De lening is dus toch onzakelijk.
Wet: art. 3.92, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, onderdeel a sub 1° Wet IB 2001
Geef een reactie