Volgens Advocaat-generaal Niessen behoren uitwonende studenten in principe niet tot het huishouden van hun ouders. Ook niet als zij tijdelijk terugkeren naar de ouderlijke woning. Dit maakt het voor uitgezonden ouders van deze studenten riskant om hun kinderen tijdelijk de eigen woning te laten bewonen. Daardoor kan de toepassing van de uitzendregeling gevaar lopen.
In deze zaak ging het om een man die van 2011 tot 2017 was uitgezonden naar het buitenland voor zijn werk. Zijn echtgenote verbleef nog tot 2014 in de Nederlandse woning van de man. Hun dochter bewoonde de woning van 10 maart 2014 tot en met 7 mei 2014. De vraag is of door dit verblijf van de dochter de woning in 2014 het karakter van eigen woning verloor. Zie ‘Verschillende huishoudens verhinderen uitzendregeling’ voor meer achtergrondinformatie over deze zaak.
Maatschappelijk zelfstandig persoon
De Advocaat-generaal (A-G) wijst op oudere rechtspraak. Uit deze rechtspraak blijkt dat personen die niet behoren tot het huishouden van de belastingplichtige, tellen als derden. In de desbetreffende zaak heeft de dochter een studie doorlopen als uitwonend student. Men moet een student die uitwonend zijn studie heeft afgerond, zien als maatschappelijk zelfstandig. Zo’n student is dus geen onderdeel van het huishouden van de ouder(s). De financiële afhankelijkheid van de dochter in deze casus doet daar niets aan af. Het tijdelijke karakter van haar terugkeer naar de ouderlijke woning is zelfs eerder een bevestiging van de maatschappelijke zelfstandigheid. De A-G vindt de dochter evenmin te vergelijken met een kraakwacht. De Belastingdienst heeft daarom de toepassing van de uitzendregeling terecht geweigerd, aldus de A-G.
Wet: art. 3.111, eerste en zesde lid Wet IB 2001
Besluit: besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 november 2009, nr. CPP 2009/998M
Bron: Parket bij de Hoge Raad 17 juli 2020 (publicatie 31 juli 2020), ECLI:NL:PHR:2020:704, 19/05223
Geef een reactie