Bij het geven van advies over een geplande transactie moet de belastingadviseur zijn cliënten wijzen op de eventuele belastbaarheid van de transactie. Maar het feit dat een transactie belastbaar is, maakt nog niet dat de transactie achterwege moet blijven. Daarom zal de aansprakelijkheid van de adviseur in zo’n geval beperkt kunnen zijn.
Een echtpaar dreef sinds 1991 in maatschapsverband een melkvee- en varkensbedrijf. In 1994 trad de zoon van de echtgenoten toe tot de maatschap. Een paar jaar later zette de zoon de maatschap voor eigen rekening en risico voort. Zijn ouders hadden de onroerende zaken van de maatschap aan hem overgedragen. Zijn vader had daarbij een voorkeursrecht bedongen. Zou de zoon een bepaalde onroerende zaak willen vervreemden vóór 1 januari 2007? Dan zou de vader de onroerende zaak mogen terugkopen. En wel tegen dezelfde prijs als de prijs die de zoon had betaald bij de bedrijfsoverdracht. Op advies van een senior agrarisch adviseur vond in 2003 inderdaad een terugverkoop plaats. De vader verkocht vervolgens de onroerende zaak door aan derden en behaalde daarbij een winst van ongeveer € 330.000.
Ongewenste fiscale gevolgen
Volgens de Belastingdienst was de verkoopwinst belast bij de vader. Het accountantskantoor waarvoor de agrarisch adviseur werkt, voerde daarop overleg met de inspecteur. Uiteindelijk adviseerde het kantoor de vader om een lijfrenteverzekering af te sluiten. Zo kon hij een lijfrentepremie tegenover zijn verkoopresultaat zetten. De man volgde het advies op, maar moest daarvoor wel een lening afsluiten. Hij meende dat hij door de adviezen van het kantoor schade had geleden. Hij stelde eind mei 209 de stichting die het accountantskantoor dreef daarom aansprakelijk. Ook zijn zoon hield de stichting aansprakelijk, omdat hij geen herinvesteringsreserve kon vormen.
Verjaarde vordering
Hof Den Bosch oordeelt dat de vordering van de zoon is verjaard. De zoon heeft namelijk de stichting pas op 12 december 2013 aansprakelijk gesteld. Uit een brief van de stichting van 3 oktober 2006 bleken echter al de fiscale gevolgen van het advies. De volgende dag begon dus de verjaringstermijn van in principe vijf jaar te lopen. Dat de exacte gevolgen nog niet meteen belend waren, doet daar niets aan af. Het hof vindt het naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid evenmin onaanvaardbaar dat verjaring plaatsvindt.
Gebruik voorkeursrecht niet fout
De vordering van de vader is wel in stand gebleven, doordat hij geregeld tijdig stuitingsbrieven heeft verstuurd. Toch wijst het hof de vordering maar gedeeltelijk toe. Volgens het hof had de adviseur zijn cliënten moeten inlichten over de belastbaarheid van de verkoopwinst. Maar het hof meent dat het uitoefenen van het voorkeursrecht niet per definitie nadelig was.
Wet: art. 3.8, 3.54 en 3.129 Wet IB 2001, en art. 3:310, eerste lid BW
Geef een reactie