Als de belastingrechter een belanghebbende in een beroepsprocedure (gedeeltelijk) in het gelijk stelt, heeft de belanghebbende ook recht op een proceskostenvergoeding. Tenzij het (hoger) beroep uitsluitend voortvloeit uit het handelen van de belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de belastingplichtige zijn aangifte niet heeft ingediend, is onvoldoende om deze uitzondering van toepassing te doen zijn.
In een zaak voor Hof Amsterdam hadden twee echtgenoten ook na het ontvangen van aanmaningen geen aangifte inkomstenbelasting over 2015 ingediend. De inspecteur legde daarom de vrouw een ambtshalve aanslag op. Daarbij hield hij rekening met de gezinssamenstelling van vijf personen. Bovendien ging hij ervan uit dat de vrouw met haar inkomen in het levensonderhoud van haar gezin kon voorzien. Haar echtgenoot dreef wel een onderneming, maar op dat moment waren zijn inkomensgegevens niet bekend bij de fiscus. De vrouw is het niet eens met de ambtshalve aanslag en gaat in beroep. Doordat zij haar aangifteplicht heeft verzaakt, geldt een omkering van de bewijslast. De vrouw kan echter niet aantonen dat de schatting van de inspecteur onjuist is. Gezien de omstandigheden heeft de inspecteur bij het opleggen van de ambtshalve aanslag een redelijke schatting gemaakt, aldus het hof.
Definitieve aanslag partner
Tijdens de zitting blijkt dat de echtgenoot van de vrouw alsnog aangifte heeft gedaan. Kort voor de zitting heeft de inspecteur de echtgenoot daarom een aanslag opgelegd. De gemachtigde van de vrouw laat weten dat de man niet in beroep zal gaan tegen deze aanslag. De Belastingdienst besluit daarom de aanslag van de vrouw te verminderen. Nu de fiscus de vrouw tegemoetkomt, heeft zij recht op een proceskostenvergoeding (PKV). Het hof stelt dat de noodzaak tot instellen van beroep wel mede, maar niet uitsluitend voortvloeit uit de handelingen van de vrouw. Daardoor heeft zij nog steeds recht op een PKV. Overigens past het hof daarbij een wegingsfactor toe van slechts 0,5.
Wet: art. 27e AWR en art. 8:75 en 8:108 Awb
Bron: Gerechtshof Amsterdam 26 augustus 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2037, BK 19/00650
Geef een reactie