Voor het beoordelen van de fiscale gevolgen van een uitkering is van belang wat de aard en inhoud van de overeenkomst is waaruit die uitkering wordt gedaan. Daarbij kan het voorkomen dat de overeenkomst bij aanvang een element van overlijdensrisico bij de premiebetaling bevat. Partijen kunnen die overeenkomst naderhand echter aanpassen zodat er geen overlijdensrisico bij premiebetaling is.
Een vrouw sloot op 16 maart 1993 een vaste termijnverzekering af. De vrouw was verzekerde. De verzekering kenmerkte zich door een uitkering die plaatsvond op 16 maart 2013 (de einddatum) onafhankelijk van het feit of de vrouw dan nog in leven zou zijn. Voor wat betreft de premiebetaling was bij aanvang van de verzekering bepaald dat premies zijn verschuldigd tot de einddatum van de verzekering dan wel bij eerder overlijden van de verzekerde, tot de premievervaldag volgend op het overlijden van de verzekerde. Op 16 maart 1995 maakte de vrouw de polis premievrij. Zij had toen € 1.633 betaald aan premies. Op 16 maart 2013 keerde de verzekeringsmaatschappij € 24.780 uit.
Hof: aard overeenkomst bij aanvang is beslissend
Hof Amsterdam besliste dat sprake was van een uitkering uit een levensverzekering. Bij het afsluiten van het product was de premiebetaling afhankelijk van het in leven zijn van de verzekerde. Zie hierover uitgebreider ‘Levensverzekering door van leven afhankelijke premiebetaling’.
HR: Aard en inhoud overeenkomst op uitkeringsmoment is relevant
De Hoge Raad casseert de beslissing van het hof. De fiscale kwalificatie van een uitkering hangt volgens de Hoge Raad af van de aard en inhoud van de overeenkomst. Mogelijk is bij aanvang de premiebetaling afhankelijk van het in leven zijn van de verzekerde. Er is dan een levensverzekering. Partijen kunnen de overeenkomst zodanig aanpassen dat de overeenkomst geen enkel element van overlijdensrisico meer bevat. Dan is er geen verzekering meer, maar een valutatermijncontract of een spaarcontract. De Hoge Raad verwijst de zaak voor een onderzoek naar de aard en inhoud van de overeenkomst.
Wet: Onderdeel AL en AK Invoeringswet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad 4 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1369, nr. 19/03758
Geef een reactie