Kent de inspecteur aan de inbreng van een IB-onderneming in een bv meer terugwerkende kracht toe dan is gevraagd? Dan is vaak sprake van een kenbare fout. De Belastingdienst mag in zo’n geval op deze toezegging terugkomen.
Een man dreef samen met zijn echtgenote een horecaonderneming via een vof. Zij wilden deze horecaonderneming in 2017 in een bv inbrengen. De formele inbreng vond plaats op 10 april 2017. Maar de echtgenoten wilden dat de fiscale inbreng met terugwerkende kracht plaatsvond. In eerste instantie wilden zij een ruisende inbreng per 3 oktober 2016. Later verzochten zij echter om een geruisloze inbreng op 1 januari 2017. De inspecteur gaf in zijn beschikking een goedkeuring voor een geruisloze inbreng met terugwerkende kracht per 3 oktober 2016. Bij het opleggen van de aanslag over 2016 betrok hij echter alle inkomsten van de vof over 2016 bij het echtpaar.
Handel in vluchtelingententjes
De echtgenoten zijn het oneens met de aanslagen over 2016. Het eerste geschilpunt ziet op de winst behaald met de handel in vluchtelingententjes/shelters. De Belastingdienst rekent dit resultaat tot de ondernemingswinst van de vennoten. De vennoten stellen dat zij deze transacties feitelijk voor een vriendin hebben verricht. Maar Rechtbank Noord-Holland vindt dat niet aannemelijk. De vof bewaart facturen met betrekking tot de transactie en verricht ook alle betalingen. Maar zij beschikt niet over facturen aan de vriendin. De vof kan evenmin andere stukken overleggen om haar stelling hard te krijgen. De rechtbank oordeelt daarom dat de fiscus het transactieresultaat terecht tot de winst van de vof heeft gerekend.
Fiscale datum inbreng
Vervolgens gaat de rechtbank in op de vraag op welke datum de horecaonderneming fiscaal gezien is ingebracht. Hier was sprake van een voor bezwaar vatbare beschikking die onherroepelijk vaststond. In beginsel kan men de juistheid van zo’n beschikking dan niet meer ter discussie stellen. De rechtbank meent dat herziening toch mogelijk is als sprake is van een fout die voor de belanghebbende kenbaar was. In deze zaak is dat het geval. De fiscale ingangsdatum van 3 oktober 2016 was immers alleen aan de orde bij een ruisende inbreng. Bovendien kon de terugwerkende kracht op grond van een besluit niet verder gaan dan tot 1 januari 2017. De inspecteur is daarom niet gebonden aan de foute beschikking. Het hele resultaat van de horecaonderneming over 2016 was dus fiscaal toe te rekenen aan de vennoten.
Geef een reactie