Soms is of zijn bij de verkoop van een deelneming een earn-outregeling en/ of een anti-speculatiebeding van toepassing. Vergoedingen uit hoofde van deze bedingen vallen in principe onder de deelnemingsvrijstelling. Maar eventuele interest over deze vergoedingen is belast.
Een holding hield samen met een derde een belang van 50% in een bv. Zij hadden een aandeelhouderovereenkomst gesloten met een anti-speculatiebeding. Op grond van dit beding moest de ene aandeelhouder de andere aandeelhouder een vergoeding betalen als hij van die ander aandelen had overgenomen en binnen vijf jaar had verkocht. Medio 2006 verkocht de holding haar belang in de bv aan de derde. De verkoopprijs bestond uit een vast deel en een variabel deel dat afhankelijk was van de winst: de earn-outvergoeding. Vervolgens verkocht de koper in 2008 de verkregen aandelen. Daardoor moest hij de holding een vergoeding op grond van het anti-speculatiebeding betalen. De koper was contractuele rente verschuldigd over de earn-outvergoeding en wettelijke rente over de anti-speculatievergoeding.
Rente is geen deel van de prijs
De holding en de fiscus zijn het erover eens dat zowel de earn-outvergoeding als de anti-speculatievergoeding onder de deelnemingsvrijstelling valt. Maar zij verschillen van mening over de belastbaarheid van de rentevergoedingen. De Hoge Raad bevestigt dat de rentevergoedingen niet onder de deelnemingsvrijstelling vallen. De koper was de interest verschuldigd omdat hij laat was met zijn betaling. De rentevergoedingen behoren daardoor niet tot de aankoopprijs van (een opgesplitst belang bij) de deelneming.
Wet: art. 13, eerste en zesde lid Wet Vpb 1969
Bron: Hoge Raad 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1503, 19/03616
Geef een reactie