Voor Loonzaken geeft drs. Edith de Bourgraaf commentaar op het arrest van de Hoge Raad over de samenhang tussen bijtelling privégebruik auto en gebruikelijk loon. De bijtelling verlaagt in beginsel het gebruikelijk loon. Tenzij de inspecteur zo voorzichtig is geweest dat zelfs na vermindering met de bijtelling het door hem berekende loon niet te hoog is.
De Belastingdienst had aan een bv naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2014 en 2015 opgelegd. Daarbij had de inspecteur de bv ook vergrijpboeten opgelegd. De fiscus meent namelijk dat de aangiften loonheffingen van de bv twee belangrijke elementen missen. Dat zijn het gebruikelijk loon van de dga en de bijtelling vanwege zijn privégebruik van de bedrijfsauto. De inspecteur had het gebruikelijk loon vastgesteld op het toen geldende minimumbedrag van € 44.000. De bv vond dat bedrag te hoog. Haar onderneming was naar eigen zeggen vleugellam geraakt door een beslaglegging waardoor het gebruikelijk loon nihil moest zijn. Maar zij kon deze stelling onvoldoende onderbouwen voor Hof Den Bosch. De stelling dat sprake was van onttrokken bedragen die het gebruikelijk loon verlaagden, faalde eveneens. De inspecteur zou alleen de onttrokken bedragen van het gebruikelijk loon moeten aftrekken, als hij de onttrekkingen zelf had aangemerkt als loon. Dat was niet het geval.
Bijtelling en gebruikelijk loon
Het hof volgde de bv wel in haar stelling dat de bijtelling van het privégebruik het gebruikelijk loon verlaagde. Maar de inspecteur maakte aannemelijk dat voor de dga een hoger gebruikelijk loon van toepassing was. Zelfs na aftrek van de bijtelling vanwege het privégebruik van de auto zou hij op een bedrag van meer dan € 44.000 uitkomen. Het hof wees daarom het beroep van de bv af. Zie ook: ‘Onttrekking of gebruikelijk loon: lood om oud ijzer’.
In cassatie
De bv gaat vervolgens in cassatie, maar de Hoge Raad verklaart dit cassatieberoep zonder nadere motivering ongegrond. De Bourgraaf wijst erop dat de bv de stelling van de fiscus, dat het gebruikelijk loon minstens € 44.000 bedraagt, niet gemotiveerd betwist. In deze zaak is sprake van een feitelijke beoordeling die de Hoge Raad niet toetst.
Wet: art. 10, 12a en 13bis Wet LB 1964
Bron: Hoge Raad 18 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1439, 20/00598
Geef een reactie